1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Nieuw rulingbeleid: hoe nu verder?

Nieuw rulingbeleid: hoe nu verder?

Leestijd 
Auteur artikel Robert de Vries
Gepubliceerd 26 november 2018
Laatst gewijzigd 26 november 2018

Meer dan vijftig jaar bestaat de Nederlandse rulingpraktijk. Gelet op de vage, voor verschillende interpretatie vatbare wetgeving bestond bij het bedrijfsleven een grote behoefte aan zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen vooraf. Dergelijke schriftelijk vastgelegde afspraken noemt men wel ‘rulings’. Daarbij gaat het om uitleg van wetgeving en niet om afspraken buiten de wet om. Om te voorkomen dat lokale medewerkers van de belastingdienst afwijkende afspraken zouden maken, is besloten de behandeling van grensoverschrijdende verzoeken te concentreren bij een apart rulingteam in Rotterdam. Dit systeem werkte naar tevredenheid van bedrijven, belastingdienst en de betrokken adviseurs.

Door recente ontwikkelingen is de rulingpraktijk in een kwade reuk komen te staan. Dat komt deels door de Europese Commissie die (ook) in Nederlandse zaken (Starbucks, Ikea) ter discussie stelt of de afspraken wel in overeenstemming zijn met de wet. Een andere oorzaak is een breed maatschappelijk onbehagen over het ‘meewerken’ aan buitenlandse belastingbesparing door middel van  kunstmatig aandoende structuren. In de dagbladen wel aangeduid als ‘brievenbusmaatschappijen’. Na een eerdere aanscherping van het rulingbeleid is in een brief van de staatssecretaris van Financiën van 22 november aan de Tweede Kamer aangekondigd dat het rulingbeleid nu grondig op de schop gaat. Deze wijzigingen gaan per 1 juli 2019 in.

Allereerst wordt naar meer openheid gestreefd, onder meer door het van iedere afzonderlijke ruling een korte samenvatting te publiceren. Vanwege de in de wet vastgelegde geheimhoudingsplicht  mag de naam van het bedrijf daarin niet worden vermeld. Dat neemt niet weg dat de beschrijving van het feitencomplex onthullend kan werken.

Ook het proces voor de afgifte van rulings wordt nog verder geconcentreerd bij één team(College Internationale Fiscale Zekerheid). Dit zal ongetwijfeld goed zijn voor de eenheid van beleid, maar heeft vermoedelijk tot gevolg dat de snelheid waarmee zekerheid kan worden verkregen verder afneemt, zeker als ook het mogelijke ‘staatssteunrisico moet worden onderzocht. Expliciet wordt nu ook aangegeven dat geen rulings worden gegeven als volgens de Belastingdienst internationale belastingbesparing de doorslaggevende reden is voor de structuur.

Het wellicht belangrijkste element van de brief betreft de mate waarin de  vennootschap in Nederland actief dient te zijn (veelal aangeduid als ‘substance’). Met ingang van het jaar 2018 waren de substance vereisten al aangescherpt.  Die redelijk concreet meetbare substance-eisen worden nu vervangen door het begrip ‘economische nexus’ in Nederland. Dit houdt concreet in dat het moet gaan om operationele activiteiten die daadwerkelijk voor rekening en risico van de vennootschap in Nederland worden uitgeoefend. Die activiteiten moeten passen bij de functie van de vennootschap binnen het concern. Voor die activiteiten moet op concernniveau voldoende relevant personeel in Nederland beschikbaar zijn en de hoeveelheid personeel moet in verhouding staan tot het totale personeel van het concern. Ook moet de hoogte van de operationele kosten passen bij de uitgeoefende activiteiten. Dit begrip zal verder worden ingevuld en voorzien van voorbeelden in een beleidsbesluit worden gepubliceerd.

Uit een viertal bij deze brief gevoegde voorbeelden blijkt dat zware eisen zullen worden gesteld aan de ‘nexus’ in Nederland. Zo zal een grote multinational met een financiële afdeling in het buitenland met 75 fte die een deel van zijn financiële functie in Nederland (bestaande uit 2 fte) die alle financiële stromen over Nederland laat lopen waardoor de buitenlandse bronbelasting wordt gereduceerd, niet kwalificeren voor zekerheid vooraf. Dit wordt gerechtvaardigd door twijfel over voldoende ‘economische nexus’ en het feit dat  aannemelijk wordt geacht dat de financiële stromen in de Nederlandse boekhouding zijn opgenomen om buitenlandse bronbelasting te ontwijken. In dat geval zal geen ruling worden gegeven. Ook een Nederlandse (tussen)holding die deelnemingen houdt zal onvoldoende nexus hebben als geen actieve managementactiviteiten ten aanzien van deze deelnemingen plaatsvinden.

De vraag is nu welke invloed deze maatregelen zullen hebben op de praktijk. De verwachting is in ieder geval dat buitenlandse concerns waarvan de aanwezigheid beperkt blijft tot een postadres bij een trustkantoor uit Nederland zullen verdwijnen, waarbij het nieuwe beleid deze reeds ingezette beweging alleen maar zal versnellen. De vrees bestaat wel dat Nederland door deze stappen dreigt door te slaan en zich daarmee buiten spel zet voor bedrijven die een operationele aanwezigheid in Nederland hebben en veel prijs stellen op helderheid over hun fiscale positie. Datzelfde geldt voor Nederlandse ondernemingen die internationaal actief zijn. Voor die groep belastingplichtigen valt te hopen dat heldere en reële handvatten worden geboden bij de uitvoering van deze maatregelen. Gebeurt dat niet, dan zullen internationale ondernemingen hun conclusies trekken en zijn de ons omringende landen de lachende derde.