1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. NMa doet inval bij Amsterdamse universiteiten

NMa doet inval bij Amsterdamse universiteiten

In een persbericht heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) bevestigd dat zij een inval heeft gedaan bij de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit. Zij verdenkt de Amsterdamse universiteiten ervan dat zij afspraken hebben gemaakt, althans hun gedragingen hebben afgestemd, met betrekking tot de hoogte van het collegegeld voor tweede studies. De inval is (onder meer) belangwekkend aangezien eruit kan worden opgemaakt dat de NMa van mening is dat het kartelverbod van toepas...
Leestijd 
Auteur artikel Sjaak van der Heul
Gepubliceerd 08 september 2011
Laatst gewijzigd 16 april 2018
In een persbericht heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) bevestigd dat zij een inval heeft gedaan bij de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit. Zij verdenkt de Amsterdamse universiteiten ervan dat zij afspraken hebben gemaakt, althans hun gedragingen hebben afgestemd, met betrekking tot de hoogte van het collegegeld voor tweede studies. De inval is (onder meer) belangwekkend aangezien eruit kan worden opgemaakt dat de NMa van mening is dat het kartelverbod van toepassing is op het aanbieden van een tweede studie door universiteiten.

Achtergrond
Voor het volgen van een eerste studie dient een student het wettelijke collegegeld te betalen (voor het huidige studiejaar (2011-2012) vastgesteld op EUR 1.713,- per jaar). Aangezien dit bedrag niet kostendekkend is, krijgen universiteiten (als zogenaamde bekostigde instellingen) daarbovenop een bijdrage van het Rijk om de studie te financieren. Sinds de invoering van Wet Versterking Besturing krijgen universiteiten echter niet langer een vergoeding van het Rijk om tweede studies van studenten (gedeeltelijk) te financieren. Daarvoor in de plaats hebben universiteiten de vrijheid gekregen om ter financiering van tweede studies een instellingscollegegeld te heffen van studenten die een dergelijke tweede studie volgen. Dit instellingscollegegeld bedraagt weliswaar ten minste het wettelijk collegegeld, maar het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap heeft verder geen richtlijnen voor de hoogte ervan vastgesteld. Universiteiten zijn aldus goeddeels vrij om de hoogte zelf te bepalen. Als gevolg hiervan is het instellingscollegegeld in veel gevallen beduidend hoger dan het wettelijk collegegeld.

Aanleiding inval NMa
De NMa verdenkt de Amsterdamse universiteiten ervan dat zij het kartelverbod hebben overtreden. Zij zouden de hoogte van hun respectieve instellingscollegegelden niet autonoom, maar in onderling overleg hebben vastgesteld

Universiteiten en het ondernemingsbegrip
Het mededingingsrecht (en dus het kartelverbod) is (zijn) uitsluitend van toepassing op ondernemingen. Een onderneming is iedere entiteit die zich bezighoudt met economische activiteiten die bestaan uit het aanbieden van goederen of diensten op een markt. Er is sprake van een functioneel ondernemingsbegrip. Dit betekent dat een entiteit die verschillende activiteiten uitvoert, voor bepaalde activiteiten als onderneming kan worden aangemerkt (waarop het mededingingsrecht dus van toepassing is) en voor andere activiteiten niet (waardoor het mededingingsrecht op die activiteiten niet van toepassing is). Van het uitoefenen van een economische activiteit kan uitsluitend sprake zijn wanneer de aanbieder over voldoende commerciële speelruimte beschikt. In een eerder besluit inzake hoger beroepsonderwijs heeft de NMa vastgesteld dat regulier hoger beroepsonderwijs ten tijde van het (weliswaar enigszins gedateerde) besluit (uit 2001) geen economische activiteit was omdat hoge scholen over onvoldoende speelruimte beschikten.

De NMa is tot deze conclusie gekomen omdat:
hogescholen niet zelf de hoogte van het collegegeld vaststellen;

  • hogescholen uiteindelijk niet bepalen welke opleidingen door bekostiging van de staat in aanmerking komen;

  • de status van hogescholen als bekostigde instelling (die in aanmerking komt voor overheidsfinanciering) bij wet is bepaald;

  • hogescholen beschikken over een beperkte invloed op het aantal studenten dat zij kunnen toelaten tot een studierichting;

  • hogescholen beschikken over beperkte invloed op de hoogte van de Rijksbijdrage.


De voorgaande criteria zijn op het eerste gezicht evenzeer van toepassing op universiteiten, voor zover zij eerste studies aanbieden. Dientengevolge kan aan de hand van het voornoemde besluit worden verdedigd dat ook universiteiten geen ondernemingen zijn in de zin van de Mededingingswet (voor zover zij eerste studies aanbieden), omdat zij dienaangaande over onvoldoende commerciële speelruimte beschikken .

Nu de NMa een inval heeft gedaan bij de Amsterdamse universiteiten, vanwege de verdenking van een kartelinbreuk bij het vaststellen van het instellingscollegegeld, moet worden geconcludeerd dat de NMa van mening is dat universiteiten wel ondernemingen zijn (in ieder geval voor zover zij tweede studies aanbieden). De NMa kent blijkbaar doorslaggevende betekenis toe aan het feit dat universiteiten bij het aanbieden van tweede studies zelf de hoogte van het collegegeld vaststellen. Dit is reeds opmerkelijk, aangezien de vrijheid om zelf de prijs vast te stellen slechts een (weliswaar belangrijk) element is aan de hand waarvan moet worden beoordeeld of een entiteit over voldoende commerciële speelruimte beschikt.

Ervan uitgaande dat het aanbieden van een studie als eerste studie géén ondernemingsactiviteit is, is het merkwaardig dat het aanbieden van de dezelfde studie als tweede studie wel een ondernemingsactiviteit is. De status van de student is met andere woorden bepalend of de universiteit ten aanzien van dezelfde opleiding al of niet een ondernemingsactiviteit uitoefent. Hoe dan ook, de inval van de NMa bij de Amsterdamse universiteiten geeft in ieder geval voldoende aanleiding om met spanning op een eventueel besluit (of andere nadere berichten) te wachten.