De procedure bij het hof
Capgemini werd in rechte aangesproken door verweerder. Partijen belandden bij het hof. Bij tussenarrest van 20 oktober 2020 heeft het hof verweerder – samengevat – toegelaten tot bewijslevering.
Capgemini is het met de inhoud van dat arrest niet eens, en wil daartegen tussentijds in cassatie. Voor tussentijds cassatieberoep is verlof nodig van het hof (ex artikel 401a lid 2 Rv). Capgemini verzoekt om dit verlof en de zaak komt op de rol van 22 december 2020 voor beslissing op het verzoek van Capgemini. Omdat kort vóór 22 december 2020 nog nieuwe stukken worden ingebracht en het hof deze stukken nog wenst te bekijken vóór de beslissing over het tussentijds cassatieverzoek, wordt de zaak aangehouden. De nieuwe datum voor de beslissing is 12 januari 2021. In het roljournaal van 22 december 2020 staat hierover: “22/12: Geen arrest uitgesproken: (…) Vanwege nieuw binnengekomen stukken wordt het arrest v.d. rol gehaald. Rol 12-1-2021: Beslissing hof verdere voortgang”.
In tegenstelling tot die mededeling in het roljournaal ontvangen partijen op 22 december 2020 tóch een arrest waarin het hof verlof verleent voor het instellen van tussentijds cassatieberoep. De griffier van het hof heeft partijen vervolgens verzocht het arrest te vernietigen, omdat per abuis een afschrift aan partijen was gestuurd maar het arrest niet was uitgesproken.
Capgemini stelt desalniettemin (op 19 januari 2021) cassatieberoep in tegen het tussenarrest van 20 oktober 2020.
Een week later, op 27 januari 2021, deelt het hof partijen mee dat het verzoek van Capgemini om het openstellen van tussentijds cassatieberoep is afgewezen.
Het debat in cassatie
Capgemini zet het cassatieberoep door. Verweerder beroept zich op niet-ontvankelijkheid van Capgemini. Primair stelt hij dat als het hof geacht moet worden op 22 december 2020 te hebben beslist, het hof op die beslissing is teruggekomen op 27 januari 2021. Subsidiair stelt verweerder dat de Hoge Raad ambtshalve de nietigheid moet uitspreken van het arrest van 22 december 2020, omdat dat arrest niet in het openbaar is uitgesproken, en het arrest is gewezen in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.
Daarnaast stelt verweerder zélf beroep in cassatie in (na daartoe verlof te hebben verkregen van het hof) tegen het arrest van 22 december 2020.
De A-G
A-G De Bock gaat in haar conclusie uitvoerig in op de problematiek die aan de voorliggende vragen ten grondslag ligt. Zij stelt allereerst vast dat het arrest van 22 december 2020 kwalificeert als tussenarrest (en niet als rolbeslissing, dan wel als eindarrest), en dat de daarin opgenomen beslissing om verlof te verlenen een bindende eindbeslissing is. Van zo’n bindende eindbeslissing kan het hof in principe niet terugkomen, tenzij sprake is van een evidente feitelijke of juridische misslag, maar daarvan was in dit geval geen sprake. Het hof kan dan alleen nog latere wijzigingen aanbrengen in het kader van herstel van een kennelijke fout op voet van artikel 31 Rv. Ook dat speelt hier niet. De A-G concludeert daarom dat de primaire stelling van verweerder in ieder geval niet opgaat.
En ook op de subsidiaire stellingname (de ambtshalve nietigheid) haalt het volgens de A-G niet, omdat het arrest 1) in het openbaar is uitgesproken, nu het is ondertekend door de rolraadsheer, en 2) een eventuele schending van het beginsel van hoor en wederhoor niet kan leiden tot nietigverklaring.
De Hoge Raad
De Hoge Raad komt tot dezelfde slotsom als de A-G, zij het via een (schijnbaar) eerdere afslag. Volgens de Hoge Raad heeft door het verstrekken van een afschrift van het arrest van 22 december 2020 onduidelijkheid kunnen ontstaan over de vraag of het verlof is verleend, en brengt de rechtszekerheid in zo’n geval mee dat ervan moet worden uitgegaan dat het verlof is verleend. Het is ook om die reden, aldus nog steeds de Hoge Raad, dat het hof niet later een beslissing kon nemen die anders luidde dan in dat afschrift was vermeld. De Hoge Raad vindt dus (reeds) in het belang van rechtszekerheid voldoende aanleiding om Capgemini ontvankelijk te verklaren in cassatie.
Bij eerste lezing lijkt de onderbouwing van de Hoge Raad anders dan die van de A-G. De overweging van de Hoge Raad suggereert namelijk dat de rechtszekerheid (en het ontbreken daarvan in geval van een andersluidend oordeel) een dogmatische inpassing van het arrest van 22 december 2020 in de systematiek van de bindende eindbeslissingen en van de artikelen 31 en 32 Rv in een geval als het onderhavige overbodig maakt. In tweede instantie valt te betwijfelen of dat inderdaad is wat de Hoge Raad hier zegt. Feitelijk zijn genoemde (door de A-G uitvoerig uiteengezette) systematieken namelijk integraal terug te voeren op de gedachte van, jawel, de rechtszekerheid. Het valt dus niet uit te sluiten dat de Hoge Raad de systematieken hier wel degelijk heeft toegepast, althans daar in ieder geval acht op heeft geslagen, echter zonder dat met zoveel woorden te benoemen.
Het verweer in verband met de ambtshalve nietigheid wordt overigens, om redenen als genoemd door de A-G, eveneens verworpen. En tot slot strandt ook het eigen cassatieberoep van verweerder, nu tegen de beslissing om tussentijds hoger beroep open te stellen (zoals de beslissing van 22 december 2020) geen hogere voorziening open staat.
Capgemini krijgt hier dus letterlijk het voordeel van de twijfel en wordt ontvankelijk verklaard in haar cassatieberoep. De cassatieprocedure zal dus een vervolg krijgen.
Tot slot
Al met al een boeiende en unieke casus, zowel op feitelijk als op juridisch niveau, met een duiding door de Hoge Raad die stof tot nadenken geeft.
Heeft u een civiele appel- of cassatiezaak waar u ondersteuning bij nodig heeft, of heeft u procesrechtelijke vragen, neem dan gerust contact op met een van de leden van het team Cassatie en (Appel)procesrecht van Dirkzwager Legal & Tax: Tom van Malssen (cassatieadvocaat), Margo Hengeveld of Robert Andes.