1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Ongeval met een plezierjacht in sluis. Is de Provincie aansprakelijk voor de opstal?

Ongeval met een plezierjacht in sluis. Is de Provincie aansprakelijk voor de opstal?

Een vrouw (benadeelde) loopt ernstig letsel op wanneer zij een plezierjacht aanlegt in een sluis. Tijdens deze manoeuvre raakt namelijk haar duim bekneld tussen een trap en de sluiswand, waardoor zij een deel van haar duim verliest. De Provincie Overijssel wordt voor de schade op grond van artikelen 6:174 en 6:162 BW aansprakelijk gesteld.
Leestijd 
Auteur artikel Letske Hofstra (uit dienst)
Gepubliceerd 24 december 2018
Laatst gewijzigd 24 december 2018

Feiten & omstandigheden

Op 7 augustus 2014 vaart benadeelde met haar echtgenoot op een door hen gehuurd plezierjacht. De echtgenoot bestuurt de boot en vaart op enig moment de Beukersluis in die eigendom is van de Provincie Overijssel. De vrouw wil de boot vastmaken aan een zich op de sluiswand bevindend bevestigingspunt en zoekt hierbij houvast aan een ingebouwde ladder. Deze ladder hangt in een beugel aan een horizontaal ingebouwde stang in een inham/koof in de wand van de sluis. Tijdens deze manoeuvre verschuift door onbekende oorzaak de ladder waardoor de duim van benadeelde beklemd raakt. Ten gevolge van dit ongeval loopt de vrouw ernstig letsel op: haar duim wordt deels afgerukt en kan niet meer worden vastgezet.

Benadeelde stelt de Provincie op grond van de artikelen 6:174 en 6:162 BW aansprakelijk voor de geleden (en nog te lijden schade). Artikel 6:174 BW zou van toepassing zijn omdat de ladder vanwege de verbinding met de sluis te beschouwen is als (onderdeel van) een opstal in de zin van dit artikel.

Wanneer aansprakelijkheid door de Provincie van de hand wordt gewezen, start benadeelde een dagvaardingsprocedure bij de rechtbank. De rechtbank wijst aansprakelijkheid af en veroordeelt benadeelde in de proceskosten. De vrouw is het met deze beslissing niet eens en gaat in hoger beroep.

Tot welke conclusie komt het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden? 
 
Geschil

In geschil is allereerst de vraag of sprake is van een gebrekkige trap (opstal) in de zin van artikel 6:174 BW. Benadeelde meent dat dit het geval is aangezien de trap – aldus zo stelt zij- niet gefixeerd was.

De Provincie meent dat geen sprake is van een gebrekkige opstal. De trap is namelijk zeer zwaar en kan niet met handkracht kan worden verschoven. Zij vermoedt dat de duim van benadeelde beklemd is geraakt door een onjuiste manoeuvre van haar echtgenoot waardoor de boot plotseling afdreef.

Het hof moet de eventuele opstalaansprakelijkheid beoordelen aan de hand van de maatstaven die zijn ontwikkeld in het bekende Wilnis-arrest (HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, NJ 2012/155). De Kelderluikcriteria worden hierbij als toetsingscriteria gehanteerd (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079). Op grond van deze bepaling is de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar oplevert voor personen of zaken in beginsel aansprakelijk wanneer dat gevaar zich verwezenlijkt.

De beoordeling

Het hof stelt voorop dat de ladder is bedoeld om te gebruiken door personen die uit het water van de sluis naar boven willen klimmen. Voorts zal de ladder gebruikt worden als houvast bij het aanleggen. In beide gevallen wordt de ladder kort gebruikt. Door dit gebruik kan de ladder (vanwege het gewicht) niet verschuiven. De ladder lijkt dan ook geschikt te zijn voor het gebruik door opvarenden. Het enkele feit dat de ladder niet gefixeerd is maakt het voorgaande niet anders, aldus het hof. Benadeelde heeft niet voldoende onderbouwd dat het fixeren van de ladder verplicht was.

Het hof vervolgt:

Ook wanneer wordt uitgegaan van de door [appellante] gestelde toedracht, volgt uit haar stellingen niet hoe groot de kans is op het verschuiven van de ladder en al helemaal niet dat dat een aanzienlijke kans is. De Provincie heeft dat laatste weersproken door erop te wijzen dat zich niet eerder een vergelijkbare situatie heeft voorgedaan.

(…)

Wanneer in aanmerking wordt genomen dat het zich bij [appellante] gerealiseerde gevaar alleen ontstaat wanneer iemand gebruik maakt – wat hooguit een aantal malen per dag zal voorkomen, steeds gedurende een korte periode – én de ladder precies op dat moment verschuift – wat voor zover bekend nog maar eenmaal is gebeurd – ligt de conclusie voor de hand dat de combinatie van beide gebeurtenissen een hoogst uitzonderlijke gebeurtenis is.”

Ondanks het feit dat het fixeren van de ladder zonder veel moeite mogelijk was, is de ladder in de sluis niet gebrekkig omdat de kans op de verwezenlijking van dit specifieke gevaar zeer gering dan wel uitzonderlijk was. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat benadeelde onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW.

Evenmin is sprake van een onrechtmatige daad, omdat niet blijkt dat de Provincie onzorgvuldig heeft gehandeld door niet te waarschuwen tegen het gevaar van het verschuiven van de ladder. De Provincie hoefde namelijk geen rekening te houden met dit gevaar.

Kortom, de vrouw kan de schade die zij lijdt door het ongeval in de sluis niet verhalen op de Provincie. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.