1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Onteigening: Hoge Raad oordeelt: bestemming ook wegdenken bij voldoende concreet plan voor waardeverhogende bestemming

Onteigening: Hoge Raad oordeelt: bestemming ook wegdenken bij voldoende concreet plan voor waardeverhogende bestemming

De Hoge Raad heeft op 8 februari 2013 weer een arrest gewezen over de zogenaamde “dwangbestemmingen”. De Hoge Raad oordeelt in dit arrest ook over de vraag of de eliminatieregel ook geldt bij bestemmingen met een waardeverhogende invloed.Bestemming ook wegdenken bij verzoek om concreet plan in bestemmingsplan op te nemenSinds zijn arresten van 9 juli 2010 is het begrip “dwangbestemming” eigenlijk achterhaald: de planologische bestemming moet bij de waardering van het onteigende worden weggeda...
Leestijd 
Auteur artikel Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd 12 februari 2013
Laatst gewijzigd 16 april 2018
De Hoge Raad heeft op 8 februari 2013 weer een arrest gewezen over de zogenaamde “dwangbestemmingen”. De Hoge Raad oordeelt in dit arrest ook over de vraag of de eliminatieregel ook geldt bij bestemmingen met een waardeverhogende invloed.

Bestemming ook wegdenken bij verzoek om concreet plan in bestemmingsplan op te nemen
Sinds zijn arresten van 9 juli 2010 is het begrip “dwangbestemming” eigenlijk achterhaald: de planologische bestemming moet bij de waardering van het onteigende worden weggedacht als deze is bepaald door een ten tijde van de vaststelilng van het bestemmingsplan al bestaand (concreet) plan voor het werk, en als het bestemmingsplan in zoverre dan ook alleen maar is vastgesteld om dit plan planologisch in te passen.

In deze lang lopende onteigening –de onteigening was uitgesproken in 2003- had de rechtbank met toepassing van de in de 9 juli-arresten neergelegde maatstaf de voordelige bestemming voor de verzorgingsplaats langs Rijksweg A27 weggedacht. Zie mijn eerdere bespreking van dat eindvonnis.

In cassatie vocht Ballast Nedam het oordeel van de rechtbank aan dat genoegzaam was gebleken dat de verzorgingsplaats en het brandstofverkooppunt waren gerealiseerd overeenkomstig een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan al bestaand (concreet) plan als bedoeld in de arresten van de Hoge Raad van 9 juli 2010. De rechtbank had dit oordeel gebaseerd op een brief van Rijkswaterstaat aan Burgemeester en Wethouders van de gemeente Eemnes, Daarin had Rijkswaterstaat de wenselijkheid gemeld van realisatie op termijn van een verzorgingsplaats/brandstofverkooppunt aan de oostzijde van Rijksweg A27 bij Eemnes, en had zij verzocht om in het ontwerp-bestemmingsplan Landelijk Gebied Eemnes een verzorgingsplaats/brandstofverkooppunt op te nemen conform een uitgewerkt voorontwerp dat al in bezit was van de gemeente.

De Hoge Raad vindt het oordeel van de rechtbank juist en voldoende gemotiveerd. De stelling van Ballast Nedam dat in die brief aan de gemeente niet werd voorgeschreven dat er bij Eemnes een verzorgingsplaats/brandstofverkooppunt zou komen, is volgens de Hoge Raad niet relevant omdat dit niet afdoet aan het oordeel van de rechtbank dat ten tijde van de totstandkoming van het bestemmingsplan een (concreet) plan bestond om ter plaatse van het onteigende een verzorgingsplaats met brandstofverkooppunt te realiseren. Daarvan kan ook sprake zijn als de bewuste bestemming niet is voorgeschreven maar als Rijkswaterstaat slechts heeft verzocht om in het ontwerp-bestemmingsplan rekening te houden met de wenselijk geachte verzorgingsplaats ter plaatse.

Hiermee is de term ‘dwangbestemming’ definitief achterhaald en geldt deze ook bij een verzoek om een bestemming op te nemen.

In cassatie was ook opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat bij de waardebepaling van het onteigende niet alleen een waardeverminderende, maar ook een eventuele waardevermeerderende invloed van een planbestemming op basis van een reeds (concreet) bestaand plan voor het werk waarvoor onteigend wordt, moet worden geëlimineerd. De Hoge Raad vindt dat oordeel van de rechtbank juist. Art. 40c Ow schrijft voor dat bij het bepalen van de schadeloosstelling geen rekening wordt gehouden met voordelen of nadelen, teweeggebracht door (onder meer) de plannen voor het werk waarvoor onteigend wordt. Deze in 1981 ingevoerde bepaling brengt volgens de Hoge Raad een beginsel onder woorden dat al geruime tijd in de rechtspraak was aanvaard, en dat ook toepassing vond in gevallen waarin het plan voor het werk waarvoor onteigend werd een waardeverhogende invloed had op de grondprijzen ter plaatse van het onteigende. De Hoge Raad verwijst naar het meer dan 100 jaar oude arrest HR 19 maart 1909, W 8843, onteigening ten behoeve van de ontginning van de Staatsmijn "Emma".

Geen oordeel over baatafroming…
In cassatie was ook bestreden het oordeel van de rechtbank dat de discussie van partijen over (de strekking en toepassing van) art. 40e Ow in het midden kan blijven. Ook dit middel was tevergeefs voorgesteld. De Hoge Raad wijst erop dat in de door de rechtbank bedoelde discussie de Staat het standpunt innam dat art. 40e Ow zou moeten worden toegepast indien bij de waardebepaling de bestemming "motorbrandstoffen" niet zou worden weggedacht en bovendien zou komen vast te staan dat die bestemming een waardevermeerderende invloed heeft. Die waardevermeerdering zou dan volgens de Staat met toepassing van art. 40e moeten worden afgeroomd. Ballast Nedam nam het standpunt in dat art. 40e geen toepassing behoort te vinden. Omdat de rechtbank oordeelde dat de bestemming Verkooppunt van motorbrandstoffen moet worden geëlimineerd behoefde zij niet nader in te gaan op het partijdebat over art. 40e.

Rentepercentage over verschil met voorschot
In dit arrest herhaalt de Hoge Raad dat de waarde van het gemiste genot van het bedrag waarmee de schadeloosstelling het voorschot te boven gaat, niet in alle gevallen behoeft te worden begroot op de (samengesteld te berekenen) wettelijke rente. De rechtbank was uitgegaan van een percentage van 3,5 % op jaarbasis, wat volgens de Hoge Raad een beoordeling van feitelijke aard behelst.

Ik wijs op de zeer uitgebreide conclusie van advocaat-generaal Huydecoper voor het arrest. De advocaat-generaal bespreekt de rechtspraak over het elimineren van bestemmingen, de mate van concreetheid van het plan voor het werk, de eliminatie bij waardeverhogende bestemmingen, en de rentevoet. Ook bespreekt de advocaat-generaal enkele klachten die de Hoge Raad met toepassing van art. 81 RO heeft afgedaan.

Heeft u vragen over onteigening? Bel of mail mr. Hanna Zeilmaker, onteigeningsadvocaat