1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Onteigeningsmiddel te zwaar voor beheer en onderhoud ecologische verbindingszone

Onteigeningsmiddel te zwaar voor beheer en onderhoud ecologische verbindingszone

Het KB van 3 februari 2011 (onteigeningsplan Overdiepse Polder) betreft de onteigening van gronden ten name van de Staat ten behoeve van het provinciale inpassingsplan “Rivierverruiming Overdiepse Polder”. Interessant zijn de overwegingen van de Kroon omtrent de verhouding tussen het Rijk (verzoeker tot onteigening) en de provincie Noord-Brabant (opsteller van het inpassingsplan), de noodzaak tot onteigening ten behoeve van het beheer en onderhoud van de ecologische verbindingszone en het al...
Leestijd 
Auteur artikel Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd 09 maart 2011
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Het KB van 3 februari 2011 (onteigeningsplan Overdiepse Polder) betreft de onteigening van gronden ten name van de Staat ten behoeve van het provinciale inpassingsplan “Rivierverruiming Overdiepse Polder”. Interessant zijn de overwegingen van de Kroon omtrent de verhouding tussen het Rijk (verzoeker tot onteigening) en de provincie Noord-Brabant (opsteller van het inpassingsplan), de noodzaak tot onteigening ten behoeve van het beheer en onderhoud van de ecologische verbindingszone en het al dan niet gehouden zijn tot minnelijk overleg met de pachter.  De Kroon stelt voorop dat sprake is van een complementaire verhouding tussen Rijks- en provinciaal niveau en dat het volstrekt onmogelijk is om ten aanzien van waterkwantiteitsbeleid verantwoordelijkheden exclusief toe te delen aan één overheidsniveau. Daarvan uitgaande is in overleg tussen Rijk, provincie, waterschap en gemeenten gekozen voor een provinciaal inpassingsplan en een leidende rol voor het Rijk op het vlak van de minnelijke verwerving van gronden en het voeren van onteigeningsprocedures. Daartoe is tussen het Rijk en de provincie een bestuursovereenkomst gesloten. De Kroon oordeelt dat gelet daarop het Rijk de meest gerede partij is bij de verzochte onteigening.

Uit de aan de Kroon overgelegde stukken en het onderzoek is niet gebleken dat expliciet met de huurder c.q. pachter is gesproken over een mogelijke onteigening die het doorbreken van zijn huur- c.q. pachtcontracten tot gevolg zou hebben. Niettemin heeft de huurder/pachter een daartoe strekkend concreet en schriftelijk bod ontvangen. De Kroon benadrukt in dit KB (nogmaals) dat de verzoeker tot onteigening in beginsel niet gehouden is met de huurder te onderhandelen over schadeloosstelling. Uit het concrete, schriftelijke bod volgt dat verzoeker tot onteigening het zwaarwegende belang van de huurder bij de herinrichting van het plangebied heeft onderkend en daarnaar heeft willen handelen. Onder die omstandigheden moet het er naar het oordeel van de Kroon voor worden gehouden dat verzoeker tot onteigening in de aanloop naar de onteigeningsprocedure heeft voldaan aan de eis van het voeren van voldoende en serieus minnelijk overleg.

Ten slotte is interessant het oordeel van de Kroon ten aanzien van de bedenking dat de noodzaak tot onteigening zou ontbreken, omdat het grootste gedeelte van de in de onteigening begrepen gronden is bestemd overeenkomstig het huidige gebruik. De Kroon heeft geconstateerd dat uit het inpassings- en inrichtingsplan volgt dat de bestaande bedrijfsactiviteiten van reclamanten zullen worden gehandhaafd en dat deze activiteiten positief zijn bestemd. Waar het gaat om eigendom, beheer en onderhoud van de ecologische verbindingszone geeft het inrichtingsplan aan dat dit na grondverwerving/onteigening in handen van het waterschap dient te blijven, met uitzondering van de ecologische verbindingszone voor zover gelegen op het terrein van de jachtwerf.

Naar het oordeel van de Kroon kan hieruit worden opgemaakt dat de provincie bedoeld beheer en onderhoud voldoende verzekerd acht als deze voor verantwoordelijkheid van reclamanten komen en dat hun grond- en huurposities niet in de weg staan aan verwezenlijking van het inrichtingsplan. Om die reden acht de Kroon het middel van onteigening te zwaar en heeft zij het verzoek tot onteigening ten aanzien van deze onroerende zaken niet ingewilligd.