Naast de wettelijke opzegtermijn zal er volgens de Hoge Raad ook naar de eisen van redelijkheid en billijkheid gekeken moeten worden.
De zaak
Een speeltuinexploitant verhuurt een gedeelte van zijn terrein aan een bedrijf dat er outdooractiviteiten organiseert. Het terrein is uitsluitend te bereiken via de speeltuin. De huurovereenkomst is mondeling aangegaan en er is geen duur of opzegtermijn afgesproken. In juni 2007 zegt de speeltuinexploitant de huur van het stuk terrein op tegen 31 augustus 2007. Als reden geeft hij op dat de bezoekers van de speeltuin overlast ondervinden van de deelnemers aan de activiteiten en dat hij het terrein zelf wil gaan gebruiken.
Kantonrechter en hof
Volgens de kantonrechter bestaat er voor de speeltuinexploitant geen voldoende zwaarwegende grond voor opzegging en wordt voor recht verklaard dat de opzegging geen effect heeft gehad. Het hof daarentegen oordeelt dat de speeltuinexploitant op grond van de wet (artikel 7:228 lid 2 BW) bevoegd is de huurovereenkomst door opzegging te beëindigen. Dit zou alleen anders zijn als hij daarmee misbruik zou maken van de opzeggingsbevoegdheid, maar daarvan is naar het oordeel van het hof geen sprake. Wel oordeelt het hof dat een opzegtermijn van twee maanden onredelijk kort is en acht een termijn van zes maanden wel redelijk.
Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet de door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden heeft beoordeeld. Het hof heeft enkel beoordeeld of er sprake is van misbruik van de opzeggingsbevoegdheid en niet gekeken naar de eisen van redelijkheid en billijkheid. Deze eisen kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat. Het arrest van het hof wordt vernietigd en de zaak wordt verwezen naar een ander hof voor verdere behandeling en beslissing.