1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Rechter oordeelt in handelsnaamgeschil: 'Uit een beeldscherm komt geen bier'

Rechter oordeelt in handelsnaamgeschil: 'Uit een beeldscherm komt geen bier'

Handelsnaamgeschil tussen Minibar in Amsterdam en De Minibar in Eindhoven. Eiser stelt dat er sprake is van een handelsnaaminbreuk omdat beide 'hippe bars' zijn en beide bars actief zijn via sociale media. Via deze media hebben zij een 'community' opgebouwd van 'vrienden' en (potentiële) klanten, die ook van buiten de regio komen. De bars zijn dus door het Internet onder dezelfde naam ook buiten de regio bekend. Er is in dat kader dan ook sprake van verwarring, ook al liggen de bars in een an...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 02 maart 2011
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Handelsnaamgeschil tussen Minibar in Amsterdam en De Minibar in Eindhoven. Eiser stelt dat er sprake is van een handelsnaaminbreuk omdat beide 'hippe bars' zijn en beide bars actief zijn via sociale media. Via deze media hebben zij een 'community' opgebouwd van 'vrienden' en (potentiële) klanten, die ook van buiten de regio komen. De bars zijn dus door het Internet onder dezelfde naam ook buiten de regio bekend. Er is in dat kader dan ook sprake van verwarring, ook al liggen de bars in een ander deel van het land. De voorzieningenrechter in Den Bosch is het hier niet mee eens: 'dienstverlening in een cafébar is bij uitstek plaatsgebonden en niet virtueel. Uit een beeldscherm komt geen bier'.

Oudere ondernemingen kunnen verbieden dat een jongere handelsnaam wordt gevoerd indien daardoor verwarring te duchten is bij het relevante publiek. Daarbij is mede van belang in hoeverre de handelsnamen op elkaar lijken, wat de werkzaamheden van de onderneming zijn en wat de plaats van vestiging is. Dit laatste wordt minder relevant bij handelsnaamgebruik op internet.

De vraag die in dit geschil centraal staat is in hoeverre het drijven van een horecagelegenheid in Eindhoven door De Minibar onder dezelfde naam als de horecagelegenheid van eiser in Amsterdam verwarring door het publiek tussen beide ondernemingen te weeg brengt. De rechter merkt op dat 'horecagelegenheden, die zich vooral richten op het verstrekken van dranken zijn ondernemingen die bij uitstek hun activiteiten op een vaste locatie verrichten en plegen (het overgrote deel van) hun klanten uit de directe omgeving van de plaats van vestiging te trekken. Het gaat hier bijvoorbeeld niet om landelijk opererende cateraars of 'sterrenrestaurants' die voor de liefhebbers een grote omweg waard zijn. Gelet op de geografische ligging van de beide ondernemingen en de aard van hun activiteiten, kan zonder bijkomende omstandigheden geen verwarringsgevaar bij het publiek worden aangenomen.'

Eiser heeft daarom bewust gewezen op haar marketing via Internet en sociale media. Eiser komt met name op tegen het gebruik van gedaagde van deze media, zonder de duidelijke vermelding van de vestigingsplaats van gedaagde.

De rechter gaat hier niet in mee. De rechter oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken dat het Internetgebruik en het gebruik op sociale media het publiek in verwarring brengt. In Google en op de eigen website is immers duidelijk te lezen dat gedaagde in Eindhoven is gevestigd. Dat één iemand zich onbedoeld als 'vriend' voor de verkeerde Minibar heeft aangemeld is niet voldoende. 'Van het publiek kan namelijk wel enige oplettendheid worden verwacht, zeker indien zij zich via een medium als facebook of hyves willen aanmelden als 'vriend' van een bar.' Mijn inziens had de rechter ook anders kunnen oordelen en had de marketing campagne op Internet van eiser voldoende kunnen zijn voor het aannemen van indirect verwarringsgevaar.

Opmerkelijk is immers de volgende overweging van de rechter: 'Naar de - zeker beneden de Grote Rivieren geldende doch naar de voorzieningenrechter uit eigen wetenschap bekend is ook elders bestaande - verkeersopvattingen pleegt het voor zowel klant als uitbater interessante contact met een bar of café bij uitstek tot stand te komen doordat de klant de betreffende gelegenheid persoonlijk betreedt, gevolgd door het aldaar (doen) bestellen en tegen betaling daadwerkelijk genieten van - veelal alcoholische - dranken. Daarbij komt het sociale aspect met name tot zijn recht door de lijfelijke aanwezigheid van andere personen in de betreffende gelegenheid. Kort gezegd: dienstverlening in een cafébar is bij uitstek plaatsgebonden en niet virtueel. Uit een beeldscherm komt geen bier.'

Daarnaast is van belang dat beide horecagelegenheden opereren op basis van een totaal verschillend concept (zelfbediening vs. bediening en modern en strak vs. huiskamer). De voorzieningenrechter is dan ook van mening dat het publiek niet zal denken dat beide ondernemingen aan elkaar gelieerd zijn of tot een keten behoren. Het zal niet verbazen na voorgaande overwegingen, dat de rechter oordeelt dat er geen sprake is van een inbreuk.

Toch is de uitspraak interessanter dan op het eerste gezicht lijkt. Uit deze uitspraak zou de conclusie kunnen worden getrokken dat, ook al neemt de bekendheid in geheel Nederland van lokale ondernemers op Internet meer en meer toe, een handelsnaaminbreuk er niet sneller door wordt aangenomen. Daar zijn nog altijd bijkomende omstandigheden voor nodig. Gezien de opmerkelijke overwegingen is het echter de vraag of andere rechters ook tot eenzelfde conclusie waren gekomen.