1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Samenwerkingsproblemen ziekenhuizen MSB's

Samenwerkingsproblematieken in ziekenhuizen / MSB’s en de civiele rechter

Een opvallend arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Een medisch specialistisch bedrijf (MSB) had de samenwerking met een radioloog opgezegd en het ziekenhuis had de radioloog de toegang tot het ziekenhuis ontzegd. Onterecht, aldus de appelrechter. Opvallend is echter niet zozeer het oordeel als zodanig als wel de sterk formalistische en formeel-bewijsrechtelijke toets die de civiele rechter aanlegt – het zoveelste voorbeeld dat ‘reguliere’ civiele rechters dit soort kwesties toch anders plegen aan te vliegen dan het Scheidsgerecht Gezondheidszorg.
Leestijd 
Auteur artikel Tom van Malssen
Gepubliceerd 17 juni 2018
Laatst gewijzigd 17 juni 2018

Een opvallend arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Een medisch specialistisch bedrijf (MSB) had de samenwerking met een radioloog opgezegd en het ziekenhuis had de radioloog de toegang tot het ziekenhuis ontzegd. Onterecht, aldus de appelrechter. Opvallend is echter niet zozeer het oordeel als zodanig als wel de sterk formalistische en formeel-bewijsrechtelijke toets die de civiele rechter aanlegt – het zoveelste voorbeeld dat ‘reguliere’ civiele rechters dit soort kwesties toch anders plegen aan te vliegen dan het Scheidsgerecht Gezondheidszorg.

Achtergrond

In 2014 was in opdracht van een ziekenhuis en diens medische staf onderzoek gedaan naar een maatschap radiologie. De maatschap had een slechte reputatie in het ziekenhuis, en er waren signalen van vertrouwensperikelen en communicatie- en bejegeningsproblemen.

De conclusies van het onderzoek logen er niet om: ernstig verstoord onderling vertrouwen, achterkamertjespolitiek, kwalificaties van elkaar als “Autist, Klootzak, Dom, Sufferds, Lui, te oud, Incompetent”, en bedreigingen als “Zie je in de rechtszaal…, als je niet …., dan maak ik je het leven zuur”.

Er wordt een aanwijzing gegeven, een plan van aanpak gemaakt, en een externe begeleider aangetrokken. De externe begeleider staakt zijn werkzaamheden echter vroegtijdig. Dit heeft volgens de begeleider te maken met de “attitude” van de radioloog die in de latere procedure centraal zou komen te staan:

Reeds vanaf het begin van mijn opdracht ondervind ik geen constructieve medewerking van [de radioloog], sterker nog, het is meer tegenwerking dan medewerking. De wijze waarop [de radioloog] ten opzichte van mij acteert ondermijnt mijn positie als interim-manager in ernstige mate. (…). Ook het gedrag, de houding en de uitingen van [de radioloog] ten opzichte van diverse collega-radiologen en medewerkers hebben een negatieve invloed op het functioneren van de afdeling. Normale fatsoensnormen met betrekking tot omgang en communicatie worden door hem bij herhaling met voeten getreden. De wijze waarop [de radioloog] met mensen omgaat en communiceert leidt tot een cultuur op de afdeling, waarin mensen hun mond houden om “geen problemen te krijgen”.

De radioloog wordt op het matje geroepen en stelt zich niet in de kritiek van de externe begeleider te herkennen. Het MSB zegt vervolgens de ledenovereenkomst aan de radioloog op en het ziekenhuis ontzegt hem de toegang tot de insteling. De radioloog komt hiertegen in het geweer.

Onderbouwing opzegging

Het MSB onderbouwt zijn opzeggingsbesluit allereerst met een verwijzing naar de uitkomsten van het in 2014 verrichte onderzoek, die in de visie van het MSB in het bijzonder betrekking hadden op de radioloog in kwestie. Daarnaast verwijst het MSB naar het bericht van de externe begeleider, en naar verklaringen van drie vroegtijdig gepensioneerde maatschapsleden, die stellen dat het gedrag van de bewuste radioloog aanleiding is geweest voor hun vervroegde vertrek. Ook voert het MSB verklaringen aan van een teamleider en een afdelingshoofd, waaruit zou blijken van angst en terughoudendheid bij personeel als gevolg van een door hen als intimiderend en denigrerend ervaren wijze van bejegening door de radioloog. Verder wordt verwezen naar verklaringen van andere (zittende) maatschapsleden, die de radioloog als de “rotte appel” in de maatschap beschouwden. Het plan van aanpak zou volgens hen niet haalbaar zijn zo lang de radioloog – een “bron van conflicten” – in de maatschap blijft.

Beoordeling Hof

Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat voldoende aannemelijk is dat de wijze waarop de radioloog met collega’s in en buiten de maatschap communiceert en zich uitlaat over anderen “in strijd is met algemene omgangsnormen, denigrerend en respectloos is”. Ook is de conclusie gerechtvaardigd dat het de radioloog in kwestie “aan zelfreflectie lijkt te ontbreken.” Verder heeft het MSB voldoende aannemelijk gemaakt dat de wijze van communiceren door de radioloog “een goede samenwerking met velen binnen de vakgroep en op de afdeling radiologie negatief beïnvloedt,” en de externe begeleider “ernstig heeft gefrustreerd” in zijn werkzaamheden als interim-manager.

Dit alles is echter volgens het Hof niet voldoende om opzegging van de samenwerking te rechtvaardigen. Redengevend hiervoor is allereerst dat de ledenovereenkomst voorschrijft dat een specialist voorafgaand aan een opzegging dient te zijn gewaarschuwd. Het MSB zou niet aannemelijk hebben gemaakt dat aan deze voorwaarde is voldaan. Kort gezegd: geen van de door het MSB aangevoerde stukken zou een “expliciete” en specifiek aan de bewuste radioloog gerichte waarschuwing bevatten, in de zin dat hem met zoveel woorden zou zijn gezegd dat als hij het gewraakte gedrag zou blijven vertonen, daaraan “consequenties” zouden worden verbonden.

Verder gaat het hof weliswaar in zoverre mee met het MSB dat de radioloog uit de aanwijzing (en het daaruit voortvloeiende plan van aanpak en de noodzaak van externe begeleiding) heeft moeten afleiden dat hij “per direct” met en onder leiding van de externe begeleider moest gaan werken aan verbetering van de communicatie in en buiten de maatschap. Ook deelt het hof het standpunt van het MSB dat de wijze waarop de radioloog met de externe begeleider heeft gecommuniceerd “(wederom) getuigt van weinig respectvol gedrag.” Dit alles kan volgens het hof echter niet (mede)dragend zijn voor de opzegging op de door het MSB aangevoerde (subsidiaire) grond dat de radioloog (mede) aan hem gegeven aanwijzingen niet in acht zou hebben genomen.

Bij dit oordeel kent het hof met zoveel woorden gewicht toe aan het feit dat “de wijze van communiceren” van de radioloog “bekend was en deel uitmaakte van de meer omvattende problemen in de maatschap die moesten worden opgelost.” De externe begeleider was (nu juist) aangesteld om “sturing te geven aan een proces om die problemen op te lossen.” “Concrete feiten” waaruit zou blijken dat de radioloog de externe begeleider bij de uitvoering van zijn opdracht zou hebben tegengewerkt zouden niet zijn gebleken, evenmin als zou zijn gesteld of gebleken dat de externe begeleider “enige poging” zou hebben ondernomen om de radioloog in zijn gewraakte attitude “te corrigeren”, wat in het kader van de aan hem verstrekte opdracht “wel van hem mocht worden verwacht”.

Resteert nog slechts de restopzeggingsgrond dat voortzetting van de samenwerking met de radioloog redelijkerwijs niet van het MSB kon worden gevergd. Maar ook hier lijdt het MSB schipbreuk. Volgens het hof blijkt namelijk weliswaar dat de samenwerkingsproblemen “deels mede gerelateerd” waren aan het optreden van de radioloog in kwestie, maar nergens zou uit blijken dat het gebrek aan samenwerking “uitsluitend” de bewuste radioloog te verwijten zou zijn. Bovendien zou uit verklaringen van andere maatschapsleden weliswaar blijken dat zij de radioloog “graag zouden zien vertrekken”, maar ook dat het “in dat verband gewenst zou zijn” als er “anderen” dan alleen de bewuste radioloog zouden vertrekken, en dat het vertrek van de radioloog een “verlies zou zijn voor de patiëntenzorg”.

De radioloog mag dus blijven.

Tot slot

Ik proef, het geheel overziend, een nogal sterke kloof tussen de ‘materiële’ vaststellingen van het hof en de ‘formele’ vertaling van die vaststellingen in termen van toetsing aan de opzeggingsgronden. Ik sluit niet uit dat het Scheidsgerecht Gezondheidszorg die kloof zou hebben weten te overbruggen als de kwestie zou zijn voorgelegd aan het arbitraal college dat als geen ander zoekt naar oplossingen die recht doen aan de eigenaardigheden van de sector waarbinnen die oplossingen tot uitvoering moeten worden gebracht.