1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Schadevergoeding wegens onteigening: staatssteun? (1)

Schadevergoeding wegens onteigening: staatssteun?

Het Gerecht van de Europese Unie heeft recent bevestigd dat schadevergoeding wegens onteigening van activa “doorgaans niet als staatssteun wordt aangemerkt”. Ook kan worden geconcludeerd dat een preferent elektriciteitstarief voor een periode van 30 jaar een passende compensatie kan zijn voor de onteigening van een productiefaciliteit die geen strijd oplevert met de staatssteunregels. Een latere aanpassing van de vergoeding is zonder wettelijke grondslag echter niet acceptabel en kan worden a...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 17 september 2010
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Het Gerecht van de Europese Unie heeft recent bevestigd dat schadevergoeding wegens onteigening van activa “doorgaans niet als staatssteun wordt aangemerkt”. Ook kan worden geconcludeerd dat een preferent elektriciteitstarief voor een periode van 30 jaar een passende compensatie kan zijn voor de onteigening van een productiefaciliteit die geen strijd oplevert met de staatssteunregels. Een latere aanpassing van de vergoeding is zonder wettelijke grondslag echter niet acceptabel en kan worden aangemerkt als staatssteun. [arrest in zaak T-53/08 en T-62/08]

De kwestie waar het Gerecht over moest oordelen, had een lange voorgeschiedenis. In de jaren zestig van de vorige eeuw werd de elektriciteitssector in Italië genationaliseerd. Het staatselektriciteitsbedrijf ENEL, kreeg het monopolie om als enige in Italië elektriciteit op te wekken en te verkopen. Op dit monopolie werd echter een uitzondering gemaakt. Ondernemingen die zelf voor eigen gebruik elektriciteit opwekten werden niet genationaliseerd en kregen een concessie om ook in de toekomst voor eigen gebruik elektriciteit te blijven opwekken. Terni, een staal- en cementbedrijf, was een van de ondernemingen die zelf voor eigen gebruik elektriciteit opwekten. Omdat de Italiaanse overheid de productiefaciliteiten van Terni van groot strategisch belang achtte, werden ook deze faciliteiten in 1963 genationaliseerd. Bij wijze van schadevergoeding werd bij wet bepaald dat Terni gedurende de periode 1963 tot en met 1992 een door de staat bekostigd preferent elektriciteitstarief in rekening gebracht zou krijgen. De duur van het preferente tarief kwam overeen met de looptijd van de concessies voor de ondernemingen die voor eigen gebruik elektriciteit opwekten. Nadat de looptijd van de concessies om voor eigen gebruik elektriciteit op te wekken werd verlengd tot 2001, werd ook de looptijd van het preferente tarief voor Terni met dezelfde duur verlengd. Deze verlenging werd min of meer “verstopt” een generieke steunregeling die bij de Europese Commissie werd aangemeld. De Europese Commissie bleek geen bezwaar te hebben tegen deze generieke steunregeling. De concessies om voor eigen gebruik elektriciteit op te wekken werden vervolgens nog een tweede keer verlengd en wel tot 2010. Deze tweede verlenging was voor de Italiaanse overheid wederom aanleiding om ook preferente tarief voor Terni eveneens tot 2010 te verlengen. Hoewel de verlenging van het preferente elektriciteitstarief niet bij de Europese Commissie was gemeld, kreeg de Europese Commissie wel lucht van de zaak. Na onderzoek stelde de Europese Commissie vast dat de tweede verlenging van het preferente tarief voor Terni verboden staatssteun was. Tegen dit besluit werd bezwaar gemaakt bij het Gerecht van de Europese Unie.

Allereerst bevestigt het Gerecht de hoofdregel uit het uit 1988 daterende Asteris arrest waarin het Hof van Justitie heeft overwogen dat een vergoeding die de overheid op grond van een wettelijke regel of gerechtelijke uitspraak aan een onderneming moet betalen wegens aan deze onderneming door de overheid veroorzaakte schade geen staatssteun is. Ook bevestigt het Gerecht in navolging van de Europese Commissie de regel dat schadevergoeding wegens onteigening van activa “doorgaans niet als staatssteun wordt aangemerkt”.

Vervolgens stelt het Gerecht vast dat de Italiaanse overheid er bij wet voor heeft gekozen om Terni voor de onteigening te compenseren door haar gedurende een periode van 30 jaar een preferent elektriciteitstarief toe te kennen. Deze uit 1963 stammende wet voorzag niet in een verlenging van de periode. De Italiaanse overheid meende echter dat het preferente tarief voor Terni gekoppeld was aan de duur van de concessies voor het zelf opwekken van elektriciteit voor eigen gebruik. Het Gerecht volgt Italië hierin niet en wijst erop dat de wet die eerste verlenging van het preferente tarief voor Terni mogelijk maakte, uitdrukkelijk voorzag in een geleidelijke afbouw van het preferente tarief, met dien verstande dat het preferente tarief eind 2007 zou zijn verdwenen. Ook wijst het Gerecht erop dat de tweede verlenging van het preferente tarief tot doel had “de ontwikkeling en de herstructurering van de productie van de betrokken ondernemingen mogelijk te maken”. Gedurende een periode van 30 jaar was het preferente tarief aan te merken als schadevergoeding en vormde die reden geen staatssteun. Na ommekomst van deze 30 jaar was de door Terni geleden schade vergoed. Voor een aanpassing van de vergoeding was geen wettelijke grondslag. Om die reden vormde het preferente tarief staatssteun, omdat het de lasten verlichtte die normaal op een onderneming drukken.

Het beroep op artikel 1 van het aanvullend protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) wordt tot slot ook door het Gerecht verworpen. Het Gerecht wijst erop dat een maatregel die ingrijpt in het eigendomsrecht, zoals een onteigening, moet zorgen voor een “juist evenwicht” tussen de eisen van het algemeen belang van de gemeenschap en de eisen van bescherming van de grondrechten van het individu. Aldus moet het bedrag van de vergoeding volgens het Gerecht “evenredig” zijn aan de waarde van de onteigende zaak. Een vergoeding bestaande uit een preferent tarief, kan, bij gebreke van een duidelijke looptijd, ertoe leiden dat een onbeperkt of eeuwigdurend recht op het gunsttarief wordt toegekend. Een dergelijke vergoeding is volgens het Gerecht niet evenredig aan de onteigende zaak.