1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Schorsing uitvoerbaar bij voorraad verklaring

Schorsing uitvoerbaar bij voorraad verklaring

Bij incident kan de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een vonnis worden verzocht wanneer blijkt dat een van de partijen voor de beslissing van belang zijnde feiten, waarvan kennis is genomen na de uitspraak, niet heeft aangevoerd.Juridisch kaderArtikel 350 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna:”Rv”) bepaalt als hoofdregel dat het instellen van hoger beroep er voor zorgt dat de tenuitvoerlegging van het vonnis in eerste aanleg wordt geschorst. Het vonnis mag z...
Leestijd 
Auteur artikel Sebastiaan van de Kant (uit dienst)
Gepubliceerd 14 juni 2013
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Bij incident kan de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een vonnis worden verzocht wanneer blijkt dat een van de partijen voor de beslissing van belang zijnde feiten, waarvan kennis is genomen na de uitspraak, niet heeft aangevoerd.

Juridisch kader
Artikel 350 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna:”Rv”) bepaalt als hoofdregel dat het instellen van hoger beroep er voor zorgt dat de tenuitvoerlegging van het vonnis in eerste aanleg wordt geschorst. Het vonnis mag zodoende, zolang er in hoger beroep niet is beslist over het geding, niet ten uitvoer worden gelegd.

Om deze hoofdregel te passeren vraagt een eisende partij in eerste aanleg vrijwel altijd aan de rechter om het vonnis ‘uitvoerbaar bij voorraad’ te verklaren. Uitvoerbaarheid bij voorraad is een eigenschap van een vonnis die meebrengt dat de executie ervan kan worden aangevangen los van de vraag of er hoger beroep is ingesteld. Wanneer er door de wederpartij geen verweer wordt gevoerd op deze vordering zal de rechter in de regel het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Slechts bij hoge uitzondering, zoals bij een vonnis tot faillietverklaring, is een vonnis op grond van de wet van  rechtswege uitvoerbaar bij voorraad.

Tegen een vonnis dat niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard kan een partij in hoger beroep bij incident opkomen. Zo bepaalt artikel 234 Rv dat uitvoerbaarheid bij voorraad alsnog kan worden gevorderd, hangende het hoger beroep. De tegenhanger wordt gevonden in artikel 351 Rv waarin de mogelijkheid wordt geboden om, wederom hangende het hoger beroep, bij incident te vorderen dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis in eerste aanleg wordt geschorst. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de incidentele vorderingen heeft de hoge raad uitgemaakt dat rekening moet worden gehouden met de volgende punten:

  1. dat de incidentele eiser belang moet hebben bij de door hem verlangde opheffing of wijziging van de voorwaarde (schorsing of toewijzing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring);

  2. dat bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling zonder dat zekerheid behoeft te worden gesteld, het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, en

  3. dat bij deze belangenafweging de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing moet blijven.


Daarbij geldt nog dat de toewijzing van een vordering op grond van artikel 234 Rv danwel op grond van artikel 351 Rv enkel kans van slagen heeft als aan de vordering feiten en omstandigheden ten grondslag worden gelegd die zich voor hebben gedaan na de uitspraak van de eerste rechter die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Ook klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslagen geven aanleiding tot toewijzing.

De casus van artikel 351 Rv in combinatie met artikel 21 Rv
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (LJN:CA2252) heeft zich recentelijk mogen buigen over een vordering op grond van artikel 351 Rv. Partijen hadden in eerste aanleg discussie gevoerd waarbij de uitleg van een artikel van de statuten van een van de partijen centraal stond. De rechter in eerste aanleg had vonnis gewezen welke uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard. Na het gewezen vonnis werd duidelijk dat een van de partijen een ongepubliceerde uitspraak van het hof Arnhem bewust buiten de procedure in eerste aanleg had gehouden. Een arrest waarin het hof Arnhem haar licht laat schijnen over de in het geding zijnde statutaire bepaling, kortom van groot belang voor de oordeelsvorming van de rechter in eerste aanleg. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het bewust achterhouden van een voor de zaak relevante uitspraak een gedraging is die kan rechtvaardigen dat van een uitvoerbaar bij voorraadverklaring kan worden afgeweken. Het bewust achterhouden van voor het geschil relevante feiten is namelijk in strijd met de waarheidplicht van artikel 21 Rv, waarin is bepaald dat:

“Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken dat hij gerade acht”.

Dat een rechter zich ‘gerade acht’ houdt in dat hij in overeenstemming met de concrete omstandigheden kan reageren op de schending van de verplichting van een partij. In casu heeft dat er toe geleid dat de vordering op grond van artikel 351 Rv werd toegewezen, nu het hier ging om een nieuw feit.

Tot besluit
Stel als eisende partij in eerste aanleg altijd een nevenvordering in waarbij verzocht wordt de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Voor de gedaagde geldt dat ook hij op moet letten. Voer ten eerste (uiterst) subsidiair verweer tegen de nevenvordering en vorder bij antwoord daarnaast kostenveroordeling en uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die kostenveroordeling. Dit wordt vaak vergeten. Reparatie achteraf op grond van artikel 234 Rv of op grond van artikel 351 Rv blijkt vaak een hoge horde om te nemen.