Op 17 november 2003 werd de 16-jarige Maja Bradaric vermoord en haar lichaam in brand gestoken. Haar ouders werden, kort nadat het lichaam van hun dochter was gevonden, geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de gebeurtenissen die tot haar dood hebben geleid en de omstandigheden waaronder die hebben plaatsgevonden. Ruim 10 jaar later hebben de ouders van Maja Bradaric een shockschadevergoeding toegewezen gekregen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 16 december 2014 het vonnis van de rechtbank Arnhem bekrachtigd, waarin een bedrag van € 12.000,-- aan shockschade (per ouder) is toegekend (ECLI:NL:GHARL:2014:9440).
In het Kindertaxi-arrest van 22 februari 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) heeft de Hoge Raad overwogen dat voor het vergoeden van shockschade onder meer is vereist dat sprake is geweest van waarneming van de gebeurtenis of directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. In de zaak van Maja Bradaric hebben de daders aangevoerd dat geen recht op shockschade bestaat, omdat geen sprake was van een directe confrontatie. De rechtbank zou aan het begrip rechtstreekse confrontatie een te ruime betekenis hebben gegeven. Verder zou de rechtbank ten onrechte zijn uitgegaan van de stelling dat aan de mate van rechtstreeksheid van de confrontatie minder strenge eisen gesteld dienen te worden naarmate de normschending ernstiger is, terwijl de Hoge Raad in het Vilt-arrest van 9 oktober 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI8583) een dergelijke verruiming juist niet heeft aanvaard.
Het hof overweegt dat de confrontatie heeft bestaan uit het aanschouwen van verkoolde kledingresten en sieraden die van het verbrande lichaam van hun dochter afkomstig waren. Identificatie (en afscheid) van hun dochter kon niet meer plaatsvinden omdat het lichaam ernstig verminkt was. Het hof is van oordeel dat de ouders met deze confrontatie alsmede de onmogelijkheid tot identificatie (en afscheid) van hun dochter op directe wijze zijn geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de gebeurtenissen die haar dood tot gevolg hebben gehad en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden. Dat de ouders op uitdrukkelijk advies van de technische recherche de stoffelijke resten van hun dochter niet hebben gezien, staat volgens het hof er niet aan in de weg dat de ouders gelet op hetgeen waarmee zij wél zijn geconfronteerd, zich onvermijdelijk een voorstelling konden maken van de toestand waarin hun dochter zich na de moord en de verbranding van het lichaam bevond.
De impact van de voorstellingen die bij de ouders zijn opgeroepen door de confrontatie met de verkoolde kleding, sieraden en de onmogelijkheid tot identificatie zijn volgens het hof vergelijkbaar met een feitelijke waarneming. Daarbij werden de ouders na de moord door de uitgebreide media-aandacht en het strafrechtelijke onderzoek voortdurend geconfronteerd met de (steeds meer) gruwelijke details van de moord. Deze specifieke feiten en omstandigheden maken volgens het hof dat voldaan is aan het vereiste van directe confrontatie.
Shockschade voor ouders Maja Bradaric
Op 17 november 2003 werd de 16-jarige Maja Bradaric vermoord en haar lichaam in brand gestoken. Haar ouders werden, kort nadat het lichaam van hun dochter was gevonden, geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de gebeurtenissen die tot haar dood hebben geleid en de omstandigheden waaronder die hebben plaatsgevonden. Ruim 10 jaar later hebben de ouders van Maja Bradaric een shockschadevergoeding toegewezen gekregen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 16 december 2014 het vonnis van...
Leestijd
Auteur artikel
Dirkzwager
Gepubliceerd
22 december 2014
Laatst gewijzigd
16 april 2018