De gemeente Bunnik heeft een voorkeursrecht gevestigd met als planologische grondslag een op 1 januari 2008 vastgesteld structuurplan. De rechtbank Utrecht heeft zich op 20 november 2009 (LJN:BK4399) uitgelaten over de vraag of een vóór 1 juli 2008 vastgesteld structuurplan als grondslag voor een voorkeursrecht kan dienen. Daarnaast kwam aan de orde of het betreffende structuurplan voldoende grondslag bood voor de vestiging, gelet op de geringe kans op verwezenlijking van de gewenste toekomstige bestemming.
Feiten
Op 31 januari 2008 heeft de raad van de gemeente Bunnik op grond van artikel 2 Wvg (oud) een voorkeursrecht gevestigd op aantal percelen met als planologische grondslag het eveneens op die datum vastgestelde “Structuurplan gemeente Bunnik 2007-2015”. Een aantal grondeigenaren heeft daartegen beroep ingesteld.
In de eerste plaats hebben zij aangevoerd dat het voorkeursrecht moet worden vernietigd, omdat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden het structuurplan niet kent als vestigingsgrondslag. Daarnaast stellen zij dat de vestiging ondeugdelijk is gemotiveerd. Het beleidsvoornemen van de gemeente om op deze plaats woningbouw te realiseren zou elke realiteitswaarde missen, aangezien het nationaal en provinciaal beleid woningbouw ter plaatse niet toestaat.
Structuurplan als grondslag na 1 juli 2008
De rechtbank stelt voorop dat de Invoeringswet Wro een structuurplan als bedoeld in de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) gelijkstelt met een structuurvisie als bedoeld in de (nieuwe) Wro. Het recht zoals dat gold vóór 1 juli 2008 blijft van toepassing op een structuurplan, waarvan het ontwerp daarvóór ter inzage is gelegd, totdat de termijn van artikel 33 WRO is verstreken. Daarnaast bepaalt artikel 9.4.1 lid 1 Invoeringswet Wro dat een aanwijzingbesluit op grond van een structuurplan als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wvg zoals dat luidde vóór 1 juli 2008, gelijkgesteld wordt met een besluit als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub a van de Wvg, zoals dit luidt ná 1 juli 2008.
Gelet op deze bepalingen uit de Invoeringswet Wro oordeelt de rechtbank dat het structuurplan moet worden gelijkgesteld met een structuurvisie als bedoeld in de (nieuwe) Wro. Het structuurplan kon en kan dan ook - ook na 1 juli 2008 - dienen als grondslag voor het gevestigde voorkeursrecht.
Kans op verwezenlijking gewenste toekomstige bestemming
Ten aanzien van het standpunt van de grondeigenaren dat de vestiging ondeugdelijk is gemotiveerd, overweegt de rechtbank dat het doel van de Wvg is de positie van gemeenten bij grondverwerving ten behoeve van de (tijdige) verwezenlijking van hun ruimtelijke beleid te versterken, te voorkomen dat het gemeentelijke beleid wordt doorkruist door aankopen door andere gegadigden, en om prijsopdrijving tegen te gaan. Inherent hieraan is dat op het moment van vestiging van het voorkeursrecht van de toekomstige bestemming nog slechts een globaal beeld bestaat. Het is niet vereist dat voor elk perceel duidelijk is of het kan worden ingepast. Wél moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat verwezenlijking van de gewenste toekomstige bestemming voldoende aannemelijk is te achten. Daarbij is van belang of de gewenste toekomstige bestemming strijdig is met provinciaal- of rijksplanologisch beleid.
Volgens de rechtbank stond het structuurplan op gespannen voet met het Streekplan. De rechtbank wijst daarnaast op het besluit van Gedeputeerde Staten van 4 juli 2006 omtrent de goedkeuring van het regionaal structuurplan, waaruit volgt dat Bestuur van de Regio Utrecht niet akkoord wil gaan met grootschalige woningbouw op deze plaats. Ook uit een brief van het hoofd afdeling Ruimte van de Dienst Ruimte en Groen van de provincie blijkt dat de door de gemeente gewenste ontwikkeling problematisch en in strijd met het streekplan is.
Een en ander leidt de rechtbank tot de conclusie dat de grondslag voor het vestigen en handhaven van het voorkeursrecht ontbrak, aangezien de kans op verwezenlijking van de door de gemeente gewenste toekomstige bestemming onvoldoende aannemelijk is geworden, althans dat realisering van woningbouw in de door de gemeente voorgestane omvang ter plaatse wegens strijd met provinciaal- en rijksplanologisch beleid niet realistisch moet worden geacht. De gemeente heeft ter zitting nog aangevoerd dat met gedeputeerde staten inmiddels is gesproken over ruimere woningbouwmogelijkheden, maar dit brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Ten eerste kunnen feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de datum van het bestreden besluit niet bij de rechtmatigheidstoetsing van dat besluit worden betrokken, gelet op het ex tunc-karakter van die toetsing. Ten tweede is de uitkomst van deze besprekingen nog onzeker. Het voorkeursrecht is dan ook ten onrechte gevestigd.
Conclusie
Een vóór 1 juli 2008 vastgesteld structuurplan kan in beginsel als grondslag voor een voorkeursrecht dienen. Een structuurplan/-visie biedt echter uitsluitend voldoende grondslag, indien de kans op verwezenlijking van de gewenste toekomstige bestemming voldoende aannemelijk is.
Structuurvisie als grondslag voor voorkeursrecht uitsluitend indien kans op verwezenlijking gewenste bestemming aannemelijk is
De gemeente Bunnik heeft een voorkeursrecht gevestigd met als planologische grondslag een op 1 januari 2008 vastgesteld structuurplan. De rechtbank Utrecht heeft zich op 20 november 2009 (LJN:BK4399) uitgelaten over de vraag of een vóór 1 juli 2008 vastgesteld structuurplan als grondslag voor een voorkeursrecht kan dienen. Daarnaast kwam aan de orde of het betreffende structuurplan voldoende grondslag bood voor de vestiging, gelet op de geringe kans op verwezenlijking van de gewenste toekom...
Leestijd
Auteur artikel
Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd
02 december 2009
Laatst gewijzigd
16 april 2018