1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Tweede eis Scheipar-beschikking komt te vervallen

Tweede eis Scheipar-beschikking komt te vervallen

De Hoge Raad heeft twee interessante principiële beslissingen genomen voor de corporate litigation praktijk (Hoge Raad 10 september 2010, Butôt O.G. Holding B.V., LJN: BM6077, Hoge Raad 09/02024).De Hoge Raad heeft geoordeeld dat houders van certificaten van aandelen die deel uitmaken van een onverdeelde nalatenschap moeten worden gelijkgesteld met certificaathouders als bedoeld in artikel 2:346, aanhef en onder b, BW en aldus - indien ook aan het getalsmatige criterium is voldaan - bevoegd z...
Leestijd 
Auteur artikel Maarten Kole
Gepubliceerd 10 september 2010
Laatst gewijzigd 16 april 2018
De Hoge Raad heeft twee interessante principiële beslissingen genomen voor de corporate litigation praktijk (Hoge Raad 10 september 2010, Butôt O.G. Holding B.V., LJN: BM6077, Hoge Raad 09/02024).

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat houders van certificaten van aandelen die deel uitmaken van een onverdeelde nalatenschap moeten worden gelijkgesteld met certificaathouders als bedoeld in artikel 2:346, aanhef en onder b, BW en aldus - indien ook aan het getalsmatige criterium is voldaan - bevoegd zijn om een enquêteverzoek aan de ondernemingskamer te doen. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat deze bevoegdheid ook bestaat in het geval dat aan deze zogenaamde economische certificaathouders geen bevoegdheden met betrekking tot de zeggenschap toekomen. In een eerdere beschikking had de Hoge Raad naast de eis van economische gerechtigdheid, nog als tweede eis gesteld dat aan de economisch gerechtigde tot het certificaat in de verhouding tot de juridische certificaathouder alle bevoegdheden met betrekking tot de zeggenschap toekomt (Hoge Raad 6 juni 2003, NJ 2003, 486, Scheipar). Deze laatste eis is nu dus - voor zover die eis daadwerkelijk bestond - verdwenen. Doorslaggevend voor het hebben van het recht van enquête is dat de economisch rechthebbende als kapitaalverschaffer een eigen economisch belang bij de certificaten heeft.

Daarnaast heeft de Hoge Raad aangegeven dat de ondernemingskamer in overeenstemming met de in artikel 288 Rv verwoorde hoofdregel een eindbeschikking, waarin op de voet van artikel 2:350 BW het enquêteverzoek wordt toegewezen, uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren. Anders dan wel wordt afgeleid uit een beschikking van de Hoge Raad van 2 maart 1994, NJ 1994, 548, staat artikel 2:358 BW daaraan niet in de weg.