1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Vereniging Martijn toch niet ontbonden

Vereniging Martijn toch niet ontbonden

Op 2 maart 2013 heeft het Gerechtshof (Hof) te Leeuwarden besloten dat de Vereniging Martijn niet ontbonden behoeft te worden. De Rechtbank had Assen had daartoe eerder besloten, omdat de werkzaamheid van de vereniging naar de mening van het Openbaar Ministerie (OM) en de Rechtbank in strijd met de openbare orde was. In dat geval kan een rechtspersoon worden verboden verklaard en worden ontbonden op grond van artikel 2: 20 BW. De onderhavige vereniging kwam veel in het nieuws omdat zij als pl...
Leestijd 
Auteur artikel Karen Verkerk
Gepubliceerd 09 april 2013
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Op 2 maart 2013 heeft het Gerechtshof (Hof) te Leeuwarden besloten dat de Vereniging Martijn niet ontbonden behoeft te worden. De Rechtbank had Assen had daartoe eerder besloten, omdat de werkzaamheid van de vereniging naar de mening van het Openbaar Ministerie (OM) en de Rechtbank in strijd met de openbare orde was. In dat geval kan een rechtspersoon worden verboden verklaard en worden ontbonden op grond van artikel 2: 20 BW. De onderhavige vereniging kwam veel in het nieuws omdat zij als platform voor pedofielen zou dienen en pedofiele gedragingen zou rechtvaardigen.

Allereerst concludeerde het Hof dat de ontbonden vereniging bevoegd was hoger beroep in te stellen. Het OM had gesteld dat dit niet kon. Naar de mening van het Hof kon worden aangesloten bij artikel 2: 19 BW, waarin is bepaald, dat een rechtspersoon blijft voortbestaan voor zover dit voor de vereffening van zijn vermogen nodig is. Hoewel deze wetsbepaling niet expliciet ziet op een hoger beroep tegen een besluit tot ontbinding, dient daarvan  volgens het Hof "in het licht van het systeem van de wet en gezien de rechtspraak wel (van) te worden uitgegaan." De ontbonden vereniging kon dus tegen haar eigen ontbinding in beroep gaan.

Vervolgens moest het Hof besluiten of het oordeel van de Rechtbank naar zijn mening terecht was. Het Hof heeft aangeven dat daarvoor twee vragen moeten worden beantwoord:

 Ten eerste: vormt de werkzaamheid van de vereniging een daadwerkelijk en ernstige aantasting van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel? Het Hof deelt het standpunt van het OM dat bescherming van de seksuele integriteit van kinderen één van de algemeen aanvaarde grondvesten vormt van ons rechtsstelsel. Dit beginsel uit zich niet alleen in het strafrecht, maar ziet ook breder op georganiseerde verbanden waarin strafbaar gestelde gedragingen als gerechtvaardigd zouden worden gezien. Deze vraag werd dus door het Hof bevestigend beantwoord.

Ten tweede: ontwricht de werkzaamheid van de vereniging de samenleving of kan zij de samenleving ontwrichten? Naar het oordeel van het Hof beschermt artikel 2: 20 BW niet het belang van de bescherming van het kind, maar de samenleving zelf.  Het Hof stelt dat de vereniging zich zelf niet schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Strafbare feiten van haar leden kunnen de vereniging niet worden aangerekend, het gaat om werkzaamheden van de vereniging zelf. En hoewel, gezien recente gevallen van misbruik van kinderen (Katholieke Kerk en de Amsterdamse zedenzaak) veel maatschappelijke weerstand tegen pedofilie is ontstaan, is de werkzaamheid van de vereniging niet zodanig dat de samenleving daardoor wordt ontwricht. Daarom is het verboden verklaren en de ontbinding van deze vereniging niet noodzakelijk.

De uitspraak van het Hof sluit aan bij een eerdere uitspraak van de Hoge Raad (HR 26 juni 2009, NJ 2009, 396), waarin de HR stelde dat "de verbodenverklaring dient te worden gezien als een noodzakelijke maatregel om gedragingen te voorkomen die een daadwerkelijke en ernstige aantasting vormen van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel en die onze samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten".

Het OM heeft aangekondigd in cassatie te zullen gaan.