1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Verplichting tot gestanddoening schadebeperkend aanbod

Verplichting tot gestanddoening schadebeperkend aanbod

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 maart 2010 (LJN: BL0591, “NWH/De Staat II”) geoordeeld dat de Staat als onteigenende partij verplicht is om zijn schadebeperkend aanbod gestand te doen, aangezien de veroordeling daartoe door de rechtbank in cassatie niet is bestreden. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad over de verschuldigde rente bij weigering van de onteigende zijn rekeningnummer te verstrekken ten behoeve van de betaling van een aanvulling op het voorschot. In deze zaak betrof het een...
Leestijd 
Auteur artikel Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd 31 maart 2010
Laatst gewijzigd 16 april 2018
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 maart 2010 (LJN: BL0591, “NWH/De Staat II”) geoordeeld dat de Staat als onteigenende partij verplicht is om zijn schadebeperkend aanbod gestand te doen, aangezien de veroordeling daartoe door de rechtbank in cassatie niet is bestreden. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad over de verschuldigde rente bij weigering van de onteigende zijn rekeningnummer te verstrekken ten behoeve van de betaling van een aanvulling op het voorschot.

In deze zaak betrof het een onteigening ten name van de Staat ten behoeve van de aanleg van een tunnel in het tracé van de HSL. Doordat ter plaatse van de tunnelbak de bovengrond alleen maar tijdens de aanleg van het werk benodigd was, had de Staat het schadebeperkende aanbod gedaan, inhoudende dat na inschrijving van het onteigeningsvonnis het onteigende belast met een opstalrecht zou kunnen worden terugverworven tegen vergoeding van de op onteigeningsbasis bepaalde waarde daarvan.

Eerder arrest Hoge Raad
De zaak was al eerder aan de Hoge Raad voorgelegd (HR 27 oktober 2006, NJ  2008/3, “NWH/De Staat II”). In dat arrest ging het met name om de vraag of het schadebeperkende aanbod van de Staat ertoe kon leiden dat de schadevergoeding ook voor wat betreft de vergoeding van de waarde van het onteigende zou worden verminderd. De Hoge Raad oordeelde dat de onteigende er recht op heeft dat de werkelijke waarde van het onteigende hem in geld wordt vergoed, zodat hij zelf de vrijheid heeft te beslissen waartoe hij die schadeloosstelling zal aanwenden en verwees de zaak naar het hof Den Haag.

Beoordeling hof Den Haag
Het hof diende te oordelen over de vraag of bij de vaststelling van de waarde van het schadebeperkend aanbod door de rechtbank (voldoende) rekening was gehouden met beperkingen van de gebruiksmogelijkheden van het onteigende na terugverwerving. Het hof oordeelde dat, nu op grond van het arrest van de Hoge Raad moet worden aangenomen dat de onteigende recht heeft op volledige schadeloosstelling en niet kan worden gedwongen tot terugkoop van het onteigende, geen van partijen belang heeft bij vaststelling van de waarde van het onteigende bij terugkoop. Onder die omstandigheden was volgens het hof geen plaats voor een veroordeling van de Staat om het schadebeperkend aanbod gestand te doen.

Hoge Raad: wel degelijk verplichting tot gestanddoening schadebeperkend aanbod
De Hoge Raad stelt voorop dat de rechter naar wie een zaak in cassatie is verwezen, gebonden is aan eerdere in de zaak gegeven eindbeslissingen die in cassatie niet of tevergeefs zijn bestreden en dus onaantastbaar zijn geworden. De A-G overwoog in zijn conclusie bij het arrest dat de onteigenende partij die een schadebeperkend aanbod heeft gedaan dat altijd kan intrekken, met als consequentie dat er bij het bepalen van de verschuldigde schadeloosstelling geen rekening met de aangeboden schadebeperkende maatregelen mag worden gehouden. De Hoge Raad denkt daar echter anders over en oordeelt dat de veroordeling van de Staat om gedurende twee maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis van de rechtbank zijn schadebeperkend aanbod gestand te doen, door het hof tot uitgangspunt had moeten worden genomen. Daarom diende het hof na verwijzing niet alleen de schadeloosstelling vast te stellen, maar ook de waarde van het aanbod van de Staat. Het hof heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat partijen geen belang hadden bij die waardebepaling.

Hoge Raad: ook rentevergoeding in geval van weigering aanvulling op voorschot
De Staat had in deze zaak het standpunt ingenomen dat geen volledige rentevergoeding zou hoeven te worden betaald over de verschuldigde schadeloosstelling, omdat de onteigende niet bereid was geweest het rekeningnummer op te geven waarop de Staat een aanvulling op het voorschot kon overmaken. De Hoge Raad oordeelt daarentegen dat de onteigende niet verplicht is om vóór de definitieve vaststelling van de schadeloosstelling door de onteigeningsrechter een in aanvulling op het voorschot aangeboden bedrag in ontvangst te nemen op straffe van verlies van haar aanspraak op vergoeding van de rente.