1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Voortzetting huurovereenkomst samenwoner

Voortzetting huurovereenkomst samenwoner

Bij het overlijden van een huurder zet de medehuurder op grond van de wet (artikel 7:268 lid 1 BW) de huur als huurder voort. Dat is helder. Maar hoe zit het met iemand die met de overleden huurder samenwoont, maar die geen medehuurder is? De Hoge Raad heeft zich in een arrest van 18 maart 2011 (LJN: BP1079) gebogen over de vraag in welk geval een ‘samenwoner’ kan vorderen dat de huurovereenkomst wordt voortgezet wanneer de huurder is overleden.Op grond van artikel 7:268 lid 2 BW kan een same...
Leestijd 
Auteur artikel Jasper Molenaar
Gepubliceerd 02 mei 2011
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Bij het overlijden van een huurder zet de medehuurder op grond van de wet (artikel 7:268 lid 1 BW) de huur als huurder voort. Dat is helder. Maar hoe zit het met iemand die met de overleden huurder samenwoont, maar die geen medehuurder is? De Hoge Raad heeft zich in een arrest van 18 maart 2011 (LJN: BP1079) gebogen over de vraag in welk geval een ‘samenwoner’ kan vorderen dat de huurovereenkomst wordt voortgezet wanneer de huurder is overleden.

Op grond van artikel 7:268 lid 2 BW kan een samenwoner in beginsel een dergelijke vordering instellen. In dit arrest rijst als eerste de vraag in hoeverre dit nog mogelijk is indien de woning reeds krachtens een vonnis in kort geding is ontruimd en ook al aan een derde is verhuurd. De Hoge Raad is van oordeel dat het enkele feit dat de ontruiming moeilijk ongedaan kan worden gemaakt niet in de weg staat aan de toewijzing van de vordering. Oordeelt een rechter immers dat de huurovereenkomst moet worden voortgezet dan kan de samenwoner de verhuurder aanspreken tot het verschaffen van het huurgenot van de woning dan wel tot schadevergoeding. Vanuit dit perspectief heeft de samenwoner daarom belang bij toewijzing van zijn vordering.

Voor een geslaagde vordering tot voortzetting van de huur is wel vereist dat er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding ten tijde van het overlijden van huurder. In dit geval verbleef de overleden huurder al een jaar in een zorgcentrum wegens gezondheidsklachten. Volgens de Hoge Raad volgt uit artikel 7:268 lid 2 BW in het algemeen niet de eis dat de gemeenschappelijke huishouding tot (kort) voor het overlijden moet hebben voortgeduurd. Het is dus in beginsel mogelijk dat de huur wordt voorgezet ondanks het feit dat huurder en samenwoner wegens ziekte of hulpbehoevendheid reeds langere of kortere tijd geen gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd. Of een dergelijke vordering voor toewijzing in aanmerking komt is volgens de Hoge Raad afhankelijk van de duur van de periode van samenwonen, de reden voor de (ziekenhuis)opname van huurder en de duur hiervan. Het is nu aan de Rechtbank Arnhem om te beoordelen of de samenwoner met succes aanspraak kan maken op voorzetting van de huurovereenkomst.