1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Werkgeversaansprakelijkheden, Zijn de winkansen in 2008/2009 anders dan in 2007/2008?

Werkgeversaansprakelijkheden, Zijn de winkansen in 2008/2009 anders dan in 2007/2008?

In de periode vanaf juli 2007 t/m juli 2008 zijn 42 uitspraken op het gebied van aansprakelijkheden van werkgevers tegenover werknemers ten aanzien van (letsel)schade vergeleken, om te bezien of de proceskansen voor de werknemer beter liggen dan die van de werkgever, of andersom. De conclusie was dat in die periode nagenoeg evenveel in het voordeel van de werknemer als in het voordeel van de werkgever werd beslist. In dit artikel een vervolg c.q. een soortgelijke vergelijking voor de periode...
Leestijd 
Auteur artikel Mascha Timpert-de Vries (uit dienst)
Gepubliceerd 06 januari 2010
Laatst gewijzigd 16 april 2018
In de periode vanaf juli 2007 t/m juli 2008 zijn 42 uitspraken op het gebied van aansprakelijkheden van werkgevers tegenover werknemers ten aanzien van (letsel)schade vergeleken, om te bezien of de proceskansen voor de werknemer beter liggen dan die van de werkgever, of andersom. De conclusie was dat in die periode nagenoeg evenveel in het voordeel van de werknemer als in het voordeel van de werkgever werd beslist. In dit artikel een vervolg c.q. een soortgelijke vergelijking voor de periode augustus 2008-mei 2009 aan de hand van 27 uitspraken. Het beeld is in die periode vergelijkbaar.Structuur

In aanvulling op het artikel op deze kennispagina dat een beknopte weergave vormt van het onderzoek dat is gedaan in Verzekerings-Achief 2008/3 terzake van de periode juli 2007 t/m juli 2008, wordt in het onderhavige artikel terzake van de periode juli 2008 t/m mei 2009 dezelfde structuur aangehouden wat betreft de 5 categorieën uitspraken, namelijk de ‘klassieke arbeidsongevallen’, zoals val- en glijpartijen en beknellingen (1), overbelasting waaronder RSI/CANS, OPS en longziekten (2), asbest (3), de ‘inlenersaansprakelijkheid’ van artikel 7:658 lid 4 BW (4) en het ‘goed werkgeverschap’ van artikel 7:611 BW (5).

‘Klassieke arbeidsongevallen’ (val- en glijpartijen en beknellingen): 72% ten gunste van werkgever

Terzake van de klassieke arbeidsongevallen is/zijn in de betreffende periode:

Van deze 8 uitspraken vielen er 2 ten gunste van de werknemer uit, 5 ten gunste van de werkgever en 1 uitspraak is nog niet in het voordeel van de één of de ander uitgevallen (omdat het geen eindvonnis maar een tussenvonnis betrof).

Ter vergelijking: in de periode juli 2007-juli 2008 vielen er 7 uitspraken ten gunste van de werknemer uit, 8 ten gunste van de werkgever, en waren er 2 onbeslist. In die periode werden derhalve aanzienlijk meer uitspraken op het gebied van de klassieke val- en glijpartijen gewezen: 17 in totaal (waarvan 5 door de Hoge Raad, 6 door hoven, en 6 door kantonrechters). Voor het overige zijn er geen aanzienlijk verschillen tussen de winkansen van de werknemer versus de werkgever in de betreffende periodes.

Overbelasting (waaronder RSI/CANS), OPS en longziekten: 63% ten gunste van werkgever

Over deze beroepsziekten heeft de Hoge Raad 5 arresten gewezen (in de zaken  BAM Nelissen, Isala Klinieken,  Rendamax,  Dow Benelux, en ABN AMRO). Verder zijn er door verschillende kanonrechters in totaal 4 vonnissen gewezen in de zaken Elsevier, Oracle, NS Reizigers, en ABN AMRO (JAR 2009, 63).

De beroepsziekten laten qua uitkomsten een soortgelijk beeld zien als de klassieke arbeidsongevallen, namelijk 3 ten gunste van de werknemer, 5 ten gunste van de werkgever en 1 onbeslist.

Hetzelfde geldt voor de voorgaande periode (juli 2007-juli 2008). Van de 12 uitspraken (1 van de Hoge Raad, 7 van hoven en 4 van kantonrechters) vielen er 4 ten gunste van de werknemer uit, 3 ten gunste van de werkgever en bleven er 5 voorlopig onbeslist.

Asbest: 100% ten gunste van werkgever

In deze periode gaat het om twee uitspraken: een arrest van het hof Amsterdam (in de zaak Hertel/Van Kasteren, Hertel/Van Kasteren) en een vonnis van de kantonrechter Rotterdam (in de zaak Maersk). Beide zaken zijn in het voordeel van de werkgever beslist.

In de periode daarvoor (juli 2007-juli 2008) lag dat ook zo: van de 4 uitspraken (1 van een hof, de overigen van kantonrechters) werd er slechts 1 in het voordeel van de werknemer beslist.

Artikel 7:658 lid 4 BW: 100% ten gunste van werknemer

Ook dit betreft twee uitspraken, te weten een arrest van het hof Arnhem (inzake Licotec Daklicht) en een vonnis van de kantonrechter Utrecht (in de zaak BAM en Wibo/X). Beide zaken zijn in het voordeel van de werknemer beslist.

In de periode juli 2007-juli 2008 lag dat op nagenoeg 50-50: 3 uitspraken werden in het voordeel van de werknemer beslist en 2 in dat van de werkgever (overigens waren die uitspraken ook qua rechtscollege beter verdeeld: het betrof 1 arrest van de Hoge Raad, 2 arresten van gerechtshoven, 1 vonnis van de rechtbank en 1 vonnis van een kantonrechter).

Artikel 7:611 BW: 75% ten gunste van werknemer

Tot slot: over artikel 7:611 BW (goed werkgeverschap) zijn in de betreffende periode 4 arresten door de Hoge Raad gewezen (in de zaken  St. Maatzorg De WervenFebo, Autoster/Hendriks, en M/V Communicatie). Verder zijn er arresten gewezen door het hof Den Haag (Lobeco) en het hof Den Bosch (LTB adviseurs en accountants). Slechts 1 van de zes arresten werd in het voordeel van de werkgever beslist: in de overige zaken trok de werknemer aan het langste eind.

In juli 2007-juli 2008 waren de uitkomsten van de 2 uitspraken waarin een eindbeslissing viel gelijkelijk verdeeld (daarnaast bleven er 2 onbeslist). Overigens betrof dit 3 arresten van de Hoge Raad en 1 arrest van een hof.

Conclusie: 52%-48% : overeenkomsten en kleine verschillen, ook nu nuance

In de betreffende (tweede) periode vielen van de 27 uitspraken 12 ten gunste van de werknemer uit en 13 ten gunste van de werkgever (2 bleven onbeslist). Dat is dan ook vergelijkbaar met de voorgaande (eerste) periode, waar van de 42 uitspraken er 16 ten gunste van de werknemer uitvielen en 17 uitspraken ten gunste van de werkgever (9 uitspraken bleven in die periode onbeslist).

De volgende verschillen zijn tussen de twee periodes te duiden:

  • In de tweede periode zijn exact evenveel arresten door de Hoge Raad gewezen als in de eerste periode. Verhoudingsgewijs zijn in de tweede periode derhalve veel meer zaken door de Hoge Raad beslist.

  • Evenals in de eerste periode werden de asbestzaken voornamelijk in het voordeel van de werkgever beslist.

  • Het in de eerste periode gesignaleerde verschil in bewijsopdrachten tussen klassieke arbeidsongevallen en beroepsziekten is in de tweede periode niet aan de orde (in die periode zijn overigens maar 2 zaken door bewijsopdrachten voorlopig onbeslist gebleven).


Ook nu past dezelfde nuance als in het eerdere artikel ten aanzien van conclusies over de periode juli 2007-juli 2008 is gemaakt. Hoewel over twee langere periodes dezelfde conclusie geldt dat de resultaten voor werknemers en werkgevers gelijkelijk verdeeld zijn, is voor een proceskansenbeoordeling kennis over de concrete feiten en omstandigheden van het geval nodig. Niet kan zonder meer gesteld worden dat een werknemer evenveel kans heeft op een goede afloop van zijn zaak als de werkgever: om verdergaande conclusies te kunnen trekken zal bovendien de rechtspraak over meerdere jaren vergeleken dienen te worden.