In een uitspraak van 21 mei 2014 heeft de rechtbank Den Haag de Wet verbod pelsdierhouderij buiten werking gesteld. Volgens de rechtbank is het verbod op het houden van pelsdieren zonder dat pelsdierhouders hiervoor (afdoende) worden gecompenseerd in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Casus
Op 15 januari 2013 is de Wet verbod pelsdierhouderij in werking getreden. De wet bevat een verbod tot het houden en doden van een pelsdier. Pelsdierhouders die op 1 januari 2014 aan een aantal voorwaarden voldeden mogen hun bedrijf echter uit blijven oefenen tot 1 januari 2024. In de tussentijd mogen pelsdierhouders hun bedrijf niet uitbreiden en, enkele uitzonderingen daargelaten, ook niet verkopen.
In Nederland worden met name nertsen gehouden als pelsdier. Het spreekt voor zich dat de nertshouders (aanzienlijke) schade zullen lijden doordat zij gedwongen zijn hun bedrijf per 1 januari 2024 te beëindigen en voor die datum al met beperkingen worden geconfronteerd.
De wetgever heeft er expliciet voor gekozen om de pelsdierhouders geen financiële compensatie te bieden voor de schade die zij lijden. De omvang van de pelsdierhouderij in Nederland is zodanig (een totale omzet van € 300.000.000,- per jaar) dat de wetgever het financieel niet haalbaar achtte om de pelsdierhouders financieel te compenseren.
In plaats daarvan heeft de wetgever ervoor gekozen om een ‘uitfaseringstermijn’ van 10 jaar in te voeren. Bestaande pelsdierhouders mogen hun bedrijf tot 1 januari 2024 voortzetten. In die periode kunnen de pelsdierhouders volgens de Staat hun investeringen terugverdienen, zodat hun schade op die manier wordt beperkt. Verder is voorzien in een aantal ‘flankerende maatregelen’, op grond waarvan in individuele gevallen een schadevergoeding kan worden betaald. Deze maatregelen moeten echter nog worden uitgewerkt, zodat (nog) niet duidelijk is of en wanneer (en welke) pelsdierhouders daadwerkelijk zullen worden gecompenseerd.
Beoordeling
Een aantal pelsdierhouders heeft zich met een beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het EVRM tot de rechtbank Den Haag gewend. Kort gezegd biedt dit artikel bescherming van het eigendomsrecht. In de procedure was niet in geschil dat het verbod op het houden van pelsdieren een inmenging is in het eigendomsrecht van de pelsdierhouders.
Op grond van artikel 1 EP mag eigendom beperkt of gereguleerd worden, maar dan moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan.
- In de eerste plaats moet de inmenging voorzien zijn bij wet en in het algemeen belang zijn. Vereist is dat de rechtsbasis voor de inmenging voldoende precies, toegankelijk en voorzienbaar is. Of de wet het algemeen belang dient moet door de rechter terughoudend (marginaal) worden getoetst. Daarbij is de vraag of de regeling “manifestly without reasonable foundation” is, ofwel evident zonder redelijke grondslag.
- In de tweede plaats moet aan het proportionaliteitsvereiste zijn voldaan. Dat houdt in dat er een ‘fair balance’ (rechtvaardig evenwicht) moet bestaan tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van het eigendomsrecht. Hiervoor is met name van belang welke schade er wordt geleden en of deze schade (eventueel gedeeltelijk) wordt vergoed.
Voorzien bij wet en in het algemeen belang
De Wet verbod pelsdierhouderij is een wet in formele zin, die is gegrond op de ethische norm dat dieren in Nederland niet voor hun waardevolle pels behoren te worden gehouden en gedood, omdat het toebrengen van leed en ongerief aan dieren ter verkrijging van hun pels niet op goede gronden kan worden gerechtvaardigd. Volgens de rechtbank is het verbod, gelet op de onderbouwing ervan, “niet manifestly without reasonable foundation”. Het is niet aan de rechter om te treden in de ethische keuze van de wetgever op dit punt.
De wet is verder voldoende precies (duidelijk is wat de gevolgen zijn) toegankelijk (gepubliceerd in het Staatsblad) en voorzienbaar (niet met terugwerkende kracht ingevoerd).
Aan het eerste vereiste voor inmenging wordt dus voldaan.
Proportionaliteit
Volgens de rechtbank voldoet de wettelijke regeling echter niet aan het tweede vereiste voor inmenging. De belangrijkste reden voor dat oordeel is dat de ‘uitfaseringsperiode’ volgens de rechtbank ook al een beperking van het eigendomsrecht van de pelsdierhoudes met zich brengt. Zij mogen hun bedrijven tussen 1 januari 2014 en 1 januari 2024 immers – onder andere - niet meer uitbreiden en hun bedrijf niet overdragen. Omdat deze ‘uitfaseringsperiode’ van zichzelf al een beperkende – en dus schade toebrengende - maatregel is kan deze volgens de rechtbank niet als compenserende maatregel worden beschouwd.
De redenering van de wetgever, dat met de uitfaseringsperiode de schade wordt beperkt, volgt de rechtbank dus niet. Omdat de ‘flankerende maatregelen’ nog onvoldoende zijn uitgewerkt kunnen ook die niet als schade beperkend/compenserend worden beschouwd. Bovendien is aannemelijk dat de pelsdierhouders ook na het nemen van flankerende maatregelen aanzienlijke schade zullen overhouden.
De rechtbank concludeert dat er vanaf 15 januari 2013 sprake is van een regulering van eigendom en per 1 januari 2024 van een zeer zware vorm van regulering, terwijl daar – op dit moment - geen enkele (laat staan adequate) vergoeding voor is/zal worden geboden. Daarom is er geen sprake van een fair balance tussen het algemeen belang en de schade die aan de pelsdierhouders wordt toegebracht. Dat leidt tot het oordeel dat de Wet verbod pelsdierhouderij in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Gevolgen strijd met art. 1 EP
Het Eerste Protocol bij het EVRM heeft de status van een verdrag. Op grond van artikel 94 van de Grondwet worden wettelijke voorschriften die in strijd zijn met een – een ieder verbindende bepaling van een - verdrag buiten toepassing gelaten. Dat geldt dus ook voor het verbod op het houden van pelsdieren.
Daarnaast oordeelt de rechtbank, zonder daar uitgebreid op in te gaan, dat de totstandkoming, inwerkingtreding en uitvoering van de wet zonder compensatie tegenover de pelsdierhouders (civielrechtelijk) onrechtmatig is. Pelsdierhouders die al schade hebben geleden, bijvoorbeeld doordat zij geen financiering meer kunnen krijgen, kunnen deze dus op de Staat verhalen.
Dat (het vaststellen en uitvoeren van) formele wetgeving als onrechtmatig handelen kan worden beschouwd is nog niet vaak in de rechtspraak aangenomen. Een voorbeeld dat wij eerder bespraken betreft een uitspraak van het gerechtshof Den Haag over vakantiedagenwetgeving. De rechtbank Den Haag volgt met deze uitspraak (impliciet) het oordeel van het gerechtshof dat formele wetgeving die in strijd is met een verdrag of het Europees recht onrechtmatig is.
Wilt u meer weten over aansprakelijkheid voor (onrechtmatige) wetgeving of overheidsaansprakelijkheid? Neem dan contact op met Joske Hagelaars, Hanna Zeilmaker of Maarten Baneke, advocaten bij Dirkzwager.
Wet verbod pelsdierhouderij buiten werking gesteld, Staat aansprakelijk voor schade
In een uitspraak van 21 mei 2014 heeft de rechtbank Den Haag de Wet verbod pelsdierhouderij buiten werking gesteld. Volgens de rechtbank is het verbod op het houden van pelsdieren zonder dat pelsdierhouders hiervoor (afdoende) worden gecompenseerd in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).CasusOp 15 januari 2013 is de Wet verbod pelsdierhouderij in werking getreden. De wet bevat een verbod tot het houden en doden van een pelsdier. Pelsdierhouders die op 1 januari 2...
Leestijd
Auteur artikel
Joske Hagelaars
Gepubliceerd
27 mei 2014
Laatst gewijzigd
16 april 2018