Wetsvoorstel Wmcz (1): Advies Raad van State
Het is zo ver: het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) is vlak voor de jaarwisseling bij de Tweede Kamer ingediend. In een serie korte artikelen zal ik dit wetsvoorstel bespreken. Vandaag de aftrap: het inmiddels gepubliceerde Advies van de Raad van State van 14 juni 2017.In het verleden heb ik (zeer) kritisch bericht over de consultatieversie van de nieuwe Wmcz, onder andere op deze kennispagina’s. Deze kritiek is mij, blijkens soms nogal e...
Leestijd
Auteur artikel
Tom van Malssen
Gepubliceerd
28 december 2017
Laatst gewijzigd
16 april 2018
Het is zo ver: het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) is vlak voor de jaarwisseling bij de Tweede Kamer ingediend. In een serie korte artikelen zal ik dit wetsvoorstel bespreken. Vandaag de aftrap: het inmiddels gepubliceerde Advies van de Raad van State van 14 juni 2017.
In het verleden heb ik (zeer) kritisch bericht over de consultatieversie van de nieuwe Wmcz, onder andere op deze kennispagina’s. Deze kritiek is mij, blijkens soms nogal emotioneel getoonzette berichten, niet altijd in dank afgenomen. Des te meer keek ik uit naar de koele blik op de materie van de Afdeling advisering van de Raad van State, zeker nadat ik had vernomen dat na kennisneming van het advies van de Raad van State was besloten om het wetsvoorstel, in strijd met eerdere berichten, pas door het nieuwe kabinet bij de nieuwe Tweede Kamer in te laten dienen.
Het lange wachten is in ieder geval beloond. Zo reikt de Raad van State een tweetal fundamentele gezichtspunten aan die ik in de nogal militant getoonzette berichtgeving vanuit politiek en cliëntenlobby node had gemist.
Formele rechten versus materiële medezeggenschap
De eerste fundamentele observatie van het adviserend college: er bestaat geen (overtuigende) correlatie tussen het uitbreiden en aanscherpen van formele bevoegdheden van cliëntenraden en daadwerkelijk effectieve medezeggenschap. Voor zover cliëntmedezeggenschap op dit moment niet goed functioneert, is ‘cultuurverandering’ het sleutelwoord. Het oorspronkelijke voorstel miskent dit, aldus de Raad van State, door ‘eenzijdig de nadruk’ te leggen op ‘het uitbreiden en aanscherpen van wettelijke bevoegdheden van cliëntenraden’. Aan cultuurverandering besteedt de toelichting op het wetsvoorstel ‘nauwelijks aandacht terwijl in het tot stand brengen van een cultuurverandering een wezenlijker bijdrage ligt opgesloten dan in de aanscherping en uitbreiding van wettelijke bevoegdheden.’
Verder bergt het oorspronkelijke voorstel het ‘risico’ in zich dat ‘effectieve medezeggenschap en samenwerking tussen het bestuur en de cliëntenraad’ wordt gefrustreerd. De Raad van State wijst in dit kader (opnieuw) op de uitbreiding van formele bevoegdheden zoals de introductie van het enquêterecht en van instemmingsrechten. Daar waar cliëntenraden ‘gebruik (gaan) maken van hun formele rechten kunnen bevoegdheden als het enquêterecht en de instemmingsrechten met een verzwaard toetsingscriterium er immers gemakkelijk voor zorgen dat het overleg en de samenwerking tussen het bestuur van een instelling en een cliëntenraad formaliseert en juridiseert.’
Alles overziend concludeert de Raad van State dat ‘niet duidelijk is in hoeverre de gekozen benadering om de formele bevoegdheden van cliëntenraden uit te breiden en aan te scherpen werkelijk zal bijdragen aan het bereiken van effectieve medezeggenschap in zorginstellingen.’ De Raad van State adviseert dan ook om (vooralsnog en daar waar nodig) in te zetten op cultuurverandering en af te zien van de ‘uitbreiding en aanscherping van bevoegdheden van cliëntenraden’.
Reikwijdte en differentiatie medezeggenschapsregels
De tweede fundamentele observatie van de Raad van State ziet op de toepassing van het wettelijke formele medezeggenschapskader in het oorspronkelijke wetsvoorstel op de ‘volle breedte van de zorg’. De Raad van State wijst op de noodzaak van een ‘gedifferentieerde invulling van medezeggenschap’, waarmee de kwaliteit van die medezeggenschap aantoonbaar is gebaat. Bij het vormgeven van medezeggenschap zou moeten worden nagedacht ‘over de vraag op welke wijze collectieve medezeggenschap (formeel en informeel) toegevoegde waarde heeft voor een bepaalde categorie van zorg of type instelling’ (onderstreping toegevoegd). Tegen deze achtergrond plaatst de Raad van State er vraagtekens bij dat de wetgever er in het oorspronkelijke voorstel niet voor heeft gekozen ‘om concrete vormen van zorg of categorieën van instellingen aan te wijzen waarvoor de regels inzake medezeggenschap minder geschikt zijn en derhalve niet of niet in volle omvang gelden’.
De keuze van de wetgever om formele medezeggenschap over de ‘volle breedte van de zorg’ te versterken brengt bovendien met zich dat ‘iedere cliëntenraad, ook die van een kleinere instelling, beschikt over ingrijpende bevoegdheden als een enquêterecht en instemmingsrechten met een strikt toetsingscriterium’. Met het nodige gevoel voor understatement kwalificeert de Raad van State deze one size fits all-constructie als ‘te grofmazig’.
Tot slot
In de volgende aflevering de reactie van de wetgever van 15 december 2017. Erg benieuwd of de wetgever de hem door de Raad van State aangereikte dogmatische handschoen (nu wel) op zal willen pakken.