1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Wetsvoorstel Wmcz (5): conflictregeling en enquêterecht

Wetsvoorstel Wmcz (5): conflictregeling en enquêterecht

In de vorige bijdrage heb ik onder andere de instemmingsrechten besproken die het wetsvoorstel tot wijziging van de Wmcz introduceert.In dat kader kwam de taak van de LCvV al even aan de orde om vervangende toestemming te geven aan de instelling als de weigering van de cliëntenraad om in te stemmen met een instemmingsplichtig besluit onredelijk is of als het besluit van de instelling wordt gevergd om redenen van bedrijfsorganisatorische, -economische of -sociale aard.ConflictregelingHet taken...
Leestijd 
Auteur artikel Tom van Malssen
Gepubliceerd 03 januari 2018
Laatst gewijzigd 16 april 2018
In de vorige bijdrage heb ik onder andere de instemmingsrechten besproken die het wetsvoorstel tot wijziging van de Wmcz introduceert.

In dat kader kwam de taak van de LCvV al even aan de orde om vervangende toestemming te geven aan de instelling als de weigering van de cliëntenraad om in te stemmen met een instemmingsplichtig besluit onredelijk is of als het besluit van de instelling wordt gevergd om redenen van bedrijfsorganisatorische, -economische of -sociale aard.

Conflictregeling

Het takenpakket van de LCvV is echter breder. Zo dient de LCvV te ‘bemiddelen en zo nodig een uitspraak te doen’ over geschillen ter zake van bijvoorbeeld (de inhoud van) medezeggenschapsregelingen, advies- en instemmingsrechten, informatieverstrekkingsverplichtingen en faciliteitenregelingen.

De op dit moment nog bij de kantonrechter belegde ‘structuurgeschillen’ worden toegevoegd aan het takenpakket van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ, de voormalige IGZ), vanuit de verwachting dat de ‘drempel’ bij cliënten(raden) voor het benaderen van de IGJ minder hoog zal zijn dan die tot het starten van een procedure bij de kantonrechter.

Het is dan ook de IGJ die onder het nieuwe regime toe moet zien op de naleving door de zorgaanbieder, op straffe van bestuurlijke handhaving, van de verplichting tot het instellen van een cliëntenraad, het creëren van directe cliëntparticipatie in instellingen waarin cliënten in de regel langer dan een half jaar verblijven, het beëindigen of voortzetten van formele cliëntmedezeggenschap als de getalsgrens van tien zorgverleners structureel wordt onderschreden, en het effectief in de statuten hanteren van een bindende voordrachtsmogelijkheid voor ten minste één toezichthouder. De IGJ zal ‘niet actief op zoek’ gaan naar instellingen die niet aan de gestelde verplichtingen voldoen, zo stelt de wetgever ons gerust.

De rechtstreekse toegang tot de kantonrechter komt dus te vervallen. Wel wordt een beroepsmogelijkheid gecreëerd van uitspraken van de LCvV bij de kantonrechter, met nog een extra mogelijkheid van hoger beroep bij het gerechtshof en cassatie bij de Hoge Raad. Ik ben hier nogal dubbel over. Enerzijds zal een beroepsmogelijkheid de LCvV bij de les houden, die soms wel heel erg vrij om gaat met het haar geboden wettelijke instrumentarium. Anderzijds echter biedt deze vierakter procedeerlustige advocaten een mer à boire om er op kosten van de zorgaanbieder eens flink voor te gaan zitten.

Want laat er geen misverstand over bestaan: de kosten voor het uitvechten van geschillen komen integraal ten laste van de zorgaanbieder. Ter zake van de kosten van het ‘voorleggen van een geschil’ aan de LCvV bepaalt de wet dit ongeclausuleerd. Welke kosten zijn dit? ‘Criterium is dat sprake is van kosten die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de cliëntenraad’, aldus de Memorie van Toelichting. Ik acht redelijkerwijs uitgesloten dat de LCvV zal oordelen dat de kosten van juridische bijstand voor het aan haar voorleggen van een geschil hier niet toe zouden moeten worden gerekend.

Kosten ‘voor het voeren van rechtsgedingen’ over de toepassing van de Wmcz (dus korte gedingen en beroepsprocedures bij kantonrechter, gerechtshof en Hoge Raad) komen eveneens ten laste van de instelling, met de enige voorwaarde dat de instelling vooraf van het maken van de kosten in kennis moet zijn gesteld.

Hier heeft de wetgever een belangrijke mogelijkheid laten liggen om in ieder geval een (dubbele) redelijkheidstoets te koppelen aan de kostenbetalingsverplichting in geval van juridische procedures. Meer dan één zorgaanbieder is in de afgelopen jaren ongevraagd geconfronteerd met torenhoge advocaatrekeningen waarvan eveneens meer dan eens de vraag was wat het onderwerp van die rekeningen eigenlijk precies met goede cliëntmedezeggenschap te maken had.

Het achterwege blijven van een redelijkheidstoets is des te opvallender nu volgens de Memorie van Toelichting de ratio van het openstellen van beroep bij de kantonrechter en niet bij de ‘reguliere’ rechtbank erin is gelegen dat een procedure voor de kantonrechter ‘geen verplichte procesvertegenwoordiging’ kent. Als een cliëntenraad echter besluit om wel een externe advocaat in te schakelen, dan hoeft hij – blijkens de tekst van de wet – niets méér te doen dan hiervan melding maken. Hij hoeft dan dus niet uit te leggen waarom hij een advocaat inschakelt terwijl de procedure in kwestie nu juist is opengesteld omdat die procedure ‘geen verplichte procesvertegenwoordiging’ kent. Dat hier het nodige wringt, behoeft denk ik geen nader betoog.

Enquêterecht

Helaas is de wetgever niet teruggekomen van het onzalige plan om een ongeclausuleerd enquêterecht toe te kennen aan alle cliëntenraden van alle instellingen in de zin van de nieuwe Wmcz. ‘Doordat het enquêterecht wettelijk wordt geregeld, is het niet langer mogelijk het enquêterecht via de statuten te beperken. Voorts maakt dit helder dat ongeacht wat de instelling in haar statuten regelt over de bevoegdheid tot een enquêteverzoek, in ieder geval alle afzonderlijke cliëntenraden van de instelling bevoegd zijn om een dergelijk enquêteverzoek in te dienen’, aldus de Memorie van Toelichting.

Opvallend is dat de enige onderbouwing die de Memorie van Toelichting biedt voor dit zeer vergaande voorstel is gelegen in de naakte stelling dat het voorstel de positie van cliëntenraden versterkt. Het subvoorstel is goed omdat het bevorderlijk is voor wat het hoofdvoorstel beoogt. Opnieuw een circulus in probando.

Kosten ‘verbonden aan het indienen van’ enquêteverzoeken komen eveneens ten laste van de instelling, ook hier met de enige voorwaarde dat de instelling vooraf van het maken van de kosten in kennis is gesteld. Bij enquêteverzoeken zijn het bovendien ‘niet slechts de kosten voor het indienen van een verzoek’ die door de zorgaanbieder dienen te ‘worden vergoed, maar ook eventuele opvolgende kosten.’ Wie weleens een dergelijke procedure heeft doorlopen, weet dat al gauw sprake is van vijfcijferige bedragen. Maar hierover geen woord. Mij is niet duidelijk of hier sprake is van eenzijdige informatievergaring, simpele naïviteit, of van een bewuste politieke keuze. In de concrete uitwerking zal het weinig uitmaken.

De wetgever spreekt de ‘verwachting’ uit dat ‘geen substantiële toename’ waarneembaar zal zijn van het aantal rechtszaken onder de vigeur van de nieuwe wet. De vraag is echter – vooropgesteld dat deze verwachting juist is – of we daar per definitie blij om zouden moeten zijn. Zo is de ratio van de verplichting van de cliëntenraad om de zorgaanbieder van de te maken kosten op de hoogte te stellen dat deze kennisgeving de instelling ‘de mogelijkheid [geeft] om te bezien of zij ter voorkoming van de kosten mogelijk op andere wijze tot een oplossing van het geschil met de cliëntenraad’ kan komen. Maar waar kan een alternatieve oplossing als hier bedoeld redelijkerwijs anders in bestaan dan in het ordinair buigen voor juridische en financiële druk, zoals de passage zelf ook bijna letterlijk suggereert? In dat geval zullen er inderdaad weinig rechtszaken zijn. Maar wel veel verliezers.

Tot slot
In het zesde en laatste deel van deze serie korte artikelen de door het wetsvoorstel gecodificeerde mogelijkheid om een cliëntenraad te ontbinden.