1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Wie claimt moet wel voldoende onderbouwen

Wie claimt moet wel voldoende onderbouwen

Wanneer je een claim tegen een wederpartij instelt is het wel zo verstandig om dit voldoende te onderbouwen. Dat dit niet altijd voldoende gebeurt, blijkt uit een recente uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland.
Leestijd 
Auteur artikel Gerard den Hertog
Gepubliceerd 30 augustus 2021
Laatst gewijzigd 31 augustus 2021

Uit een recente uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland blijkt dat eiser in de betreffende procedure onvoldoende feiten heeft gesteld om de vordering te onderbouwen.

Vordering passagier 

Eiser in de procedure betreft een passagier die met een luchtvaartmaatschappij van Mumbai via Londen naar Amsterdam is vervoerd. De vlucht van Mumbai naar Londen is met vertraging uitgevoerd waarna de passagier de aansluiting van Londen naar Amsterdam heeft gemist. De passagier vordert op grond van artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 compensatie voor een bedrag van € 600,=.

Beoordeling

De luchtvaartmaatschappij stelt dat eiser de vordering onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank begrijpt dat de luchtvaartmaatschappij bedoelt dat eiser niet aan de stelplicht heeft voldaan. De stelplicht is geregeld in artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). “De partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, draagt de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.”

Vertraging van drie uur of meer? 

In de conclusie van repliek reageert eiser door te vermelden dat tijdens het eerste deel van de vlucht een vertraging van 42 minuten is opgelopen bij aankomst te Londen. Verder dan deze stelling komt eiser niet. De kantonrechter constateert dat eiser niet bij dagvaarding noch bij conclusie van repliek duidelijk maakt op welk tijdstip hij op zijn eindbestemming Schiphol is aangekomen. Hierdoor kan de kantonrechter niet vaststellen of sprake is geweest van een vertraging van drie uur of meer dan wel minder bij aankomst op de eindbestemming.

Conclusie

De vordering van eiser wordt afgewezen nu onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat eiser op grond van de Verordening compensatiegerechtigd is. Eiser heeft niet voldaan aan de verplichting de gronden voor de vordering te onderbouwen en dat terwijl artikel 152 Rv het mogelijk maakt dat “bewijs kan worden geleverd door alle middelen”.