In de uitspraak van 15 maart 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RvS:2017:709) is wederom een uitspraak gedaan over de vraag wanneer er sprake is van één geval van verontreiniging in de bodem. De vraag of er sprake is van één geval doet zich met name voor als er meerdere typen verontreiniging in de bodem zijn, die niet altijd te traceren zijn naar een en dezelfde activiteit.
Artikel 1
De definitie van een geval van verontreiniging ex artikel 1 van de Wet bodembescherming luidt:
“geval van verontreiniging of dreigende verontreiniging van de bodem dat betrekking heeft op grondgebieden die vanwege die verontreiniging, de oorzaak of de gevolgen daarvan in technische, organisatorische en ruimtelijke zin met elkaar samenhangen”.
De vraag is hoe deze technische, organisatorische en ruimtelijke samenhang in de praktijk moeten worden uitgelegd.
De Afdeling heeft in een eerdere uitspraak van 9 april 2014 (ECLI:NL:RvS:2014: 1247) daarover het navolgende gesteld.
Technische samenhang is aanwezig als de verontreinigingen zijn veroorzaakt door eenzelfde productieproces, installaties of mechanismen. Organisatorische samenhang doet zich voor indien de oorzaak of de gevolgen van de verontreiniging niet gescheiden kunnen worden in verschillende organisatorische eenheden. Ruimtelijke samenhang doet zich voor indien de verontreiniging in aan elkaar grenzende of in elkaars nabijheid gelegen grondgebieden voorkomen.
In deze casus betrof het een locatie die deel uitmaakt van een industriegebied die in het verleden in gebruik is geweest ten behoeve van een metaalgieterij en een fietsenfabriek die zadels, buizen en spatborden produceerde. Bij die activiteiten werd gebruikgemaakt van ontvettingsmiddelen. Door het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland wordt gesteld in hun beschikking van 11 februari 2016 dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, waarvoor een spoedeisende sanering noodzakelijk is. In dat besluit wordt gesteld dat de aanwezige grondverontreiniging op de locatie met tetrachlooretheen (per) heeft geresulteerd in de grondwaterverontreiniging. De vraag in deze procedure betrof of er een organisatorische samenhang is tussen de beide verontreinigingen (grond-grondwater). BPD Ontwikkeling, de eigenaar, stelt dat dit niet het geval is. Volgens haar kan de verontreiniging veroorzaakt zijn door een “passerende pluim” die afkomstig kan zijn van een nabijgelegen voormalige stortplaats “Het Zandgat”. BPD Ontwikkeling verwijst daarvoor naar eerder door haar in het geding gebracht deskundigenbericht van 18 juli 2014.
In het in opdracht van Gedeputeerde Staten uitgevoerd aanvullend onderzoek van de Anteagroup wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een instromende verontreinigingsbron omdat op de perceelgrens van de locatie het gehalte aan per op streefwaardeniveau ligt. Anteagroup concludeert dat het niet aannemelijk is dat een instromende verontreinigingsbron in het verleden aanwezig is geweest. Zij geeft aan dat de grondwaterverontreiniging ontstaan kan zijn door bijvoorbeeld een lekkage van het 300 meter lange bedrijfsriool of historische zink- en rioolputten en dat een bron van een buitenlocatie is uitgesloten.
De Afdeling overweegt dat de bron van de grondwaterverontreiniging met dat aanvullend onderzoek van de Anteagroup niet is komen vast te staan. Het bedrijfsriool noch de historische zink- en rioolputten zijn door de Anteagroup onderzocht en bovendien is de stelling van BPD Ontwikkeling, dat de verontreiniging veroorzaakt kan zijn door een passerende pluim afkomstig van de voormalige stortplaats “Het Zandgat” niet weerlegd. Dit is ook niet nader onderzocht.
De Afdeling concludeert dat door het aanvullend onderzoek van de Anteagroup geen organisatorische samenhang tussen grond- en grondwaterverontreiniging is aangetoond. Gedeputeerde Staten hebben deze verontreiniging op onjuiste gronden aangemerkt als één geval van verontreiniging als artikel bedoeld in 1 van de Wbb.
Conclusie
Op grond van deze uitspraak is in ieder geval duidelijk dat de Afdeling zwaardere eisen stelt aan de gevalsdefinitie. Het bevoegd gezag, in casu Gedeputeerde Staten van Gelderland, had nader dienen te onderzoeken of de grond- en grondwaterverontreiniging een organisatorische samenhang hadden. Gedeputeerde Staten moeten dat in ieder geval aannemelijk maken!
Één geval van verontreiniging
In de uitspraak van 15 maart 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RvS:2017:709) is wederom een uitspraak gedaan over de vraag wanneer er sprake is van één geval van verontreiniging in de bodem. De vraag of er sprake is van één geval doet zich met name voor als er meerdere typen verontreiniging in de bodem zijn, die niet altijd te traceren zijn naar een en dezelfde activiteit.Artikel 1De definitie van een geval van verontreiniging ex artikel 1 van de Wet bode...
Leestijd
Auteur artikel
Bart van Meer
Gepubliceerd
21 maart 2017
Laatst gewijzigd
16 april 2018