1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 10. Gedoogplichten
  5. Afdeling 10.2 Gedoogplichten van rechtswege
  6. 10.8 Gedoogplichten Spoorwegwet en Wet lokaal spoor

Artikel 10.8 Gedoogplichten Spoorwegwet en Wet lokaal spoor

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Een rechthebbende op infrastructuur, anders dan hoofdspoorwegen, waarvan het beheer bij of
krachtens de wet is opgedragen aan, of dat in beheer is bij, een openbaar lichaam gedoogt
aanraking, doorsnijding of overbrugging van die infrastructuur door hoofdspoorwegen.

2. Het eerste lid geldt ook voor de rechthebbenden op de onder of naast de hoofdspoorweg
gelegen grond, de daarin gelegen werken en de daarop gelegen opstallen.

3. Een rechthebbende gedoogt het beheer van lokale spoorweginfrastructuur, voor zover dit voor de goede uitvoering van dat beheer nodig is.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, p. 522-523)

Het eerste en tweede lid bevatten de gedoogplichten uit de artikelen 24 en 25 van de Spoorwegwet. Die zijn redactioneel enigszins gewijzigd overgenomen, maar de strekking van de gedoogplicht blijft dezelfde. De eerste wijziging betreft het niet langer hanteren van de term andere infrastructuur van openbaar nut. In plaats daarvan beschrijft dit artikel nu direct voor welke infrastructuur de gedoogplicht geldt. De tweede wijziging betreft het gelijktrekken van de terminologie tussen het eerste en tweede lid. Waar in de Spoorwegwet in de artikelen 24 en 24 wordt gesproken over hoofdspoorwegen respectievelijk hoofdspoorweginfrastructuur, wordt in dit artikel steeds gesproken over hoofdspoorwegen.

Het derde lid bevat de gedoogplicht uit artikel 8 van de Wet lokaal spoor en is ongewijzigd overgenomen uit die wet. Hoewel het wetsvoorstel in afdeling 10.3 ook ziet op de instandhouding van lokaal spoor, is toch gekozen voor een specifieke gedoogplicht van rechtswege. De veiligheid op het lokaal spoor vordert namelijk dat per direct beheerswerkzaamheden worden uitgevoerd. De gedoogplicht strekt niet verder dan hetgeen voor een goede uitvoering van het beheer noodzakelijk is. De beheerder dient bij de uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden en bij voor het beheer te treffen maatregelen in dat verband een afweging te maken tussen de met het beheer te beschermen belangen, de aard en duur van de werkzaamheden en maatregelen, en de belangen van de rechthebbenden. Voor voorzienbare werkzaamheden en maatregelen weegt de beheerder die belangen af in het in de Wet lokaal spoor bedoelde beheerplan (artikel 21, eerste lid, van de Wet lokaal spoor). In verband daarmee voert de beheerder ter voorbereiding van het beheerplan overleg met de vervoerder en de andere rechthebbenden op de infrastructuur.