1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 10. Gedoogplichten
  5. Afdeling 10.2 Gedoogplichten van rechtswege
  6. 10.9 Gedoogplicht Mijnbouwwet

Artikel 10.9 Gedoogplicht Mijnbouwwet

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

Een rechthebbende gedoogt dat de houder van een vergunning voor het opsporen van CO2-
opslagcomplexen, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte of het opslaan van stoffen
als bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet, in de ondergrond CO2-opslagcomplexen opspoort,
delfstoffen of aardwarmte opspoort of wint respectievelijk stoffen opslaat volgens de voor die
activiteiten geldende regels, voor zover die activiteiten plaatsvinden op een diepte van meer dan
honderd meter beneden de oppervlakte.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, p. 523)

Dit artikel bevat de gedoogplicht uit het huidige artikel 4 van de Mijnbouwwet en is, op enkele redactionele aanpassingen na, ongewijzigd overgenomen uit die wet. In het Burgerlijk Wetboek (artikel 21, tweede lid, van Boek 5) is een beperking neergelegd van het eigendomsrecht van de grondeigenaar, waar het betreft activiteiten die plaatsvinden zo hoog boven of zo diep onder de aardoppervlakte, dat hij geen belang heeft zich daartegen te verzetten. De terminologie «zo diep…. dat hij geen belang heeft» geeft goed weer hoe de belangenafweging in het algemeen dient plaats te vinden. Deze afweging kan echter in concrete gevallen een bron van langdurige discussie zijn. Dat is noch in het belang van de grondeigenaar, noch in het belang van degene die mijnbouwactiviteiten wil gaan ontplooien. Daarom is in dit artikel voor mijnbouwactiviteiten de algemene BW-norm geconcretiseerd.