Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, p. 530)
Het eerste lid geeft een opsomming van de elementen waaruit een gedoogplichtbeschikking in ieder geval bestaat om zo de reikwijdte van de gedoogplicht zo duidelijk mogelijk te bepalen. Het tweede lid is opgenomen naar aanleiding van de consultatie op de toetsversie van de Omgevingswet. Dit artikellid bepaalt dat de gedoog-plichtbeschikking expliciet vermeldt of er duurzaam of tijdelijk gebruik moet worden gemaakt van de onroerende zaak. In het merendeel van de gevallen zal er duurzaam gebruik moeten worden gemaakt, maar er kan ook aanleiding zijn om alleen tijdelijk gebruik te maken van de onroerende zaak. Om beschadiging van het werk van algemeen belang of een belemmering van de toegang tot het werk of tot het terrein waar archeologisch onderzoek wordt of zal worden uitgevoerd te voorkomen, kan het nodig zijn een gebied vast te stellen waarbinnen bepaalde handelingen alleen mogen worden verricht wanneer degene ten behoeve van wie de gedoogplicht is opgelegd daar toestemming voor geeft. Het derde lid geeft hiervoor de grondslag. De handelingen waaraan onder meer gedacht kan worden zijn graafwerkzaamheden vanaf een bepaalde diepte, bouwen of het aanbrengen van diepwortelende beplanting.