1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 10. Gedoogplichten
  5. Afdeling 10.3 Bij beschikking op te leggen gedoogplichten
  6. 10.3.3 De gedoogplichtbeschikking
  7. 10.22 Inhoud gedoogplichtbeschikking

Artikel 10.22 Inhoud gedoogplichtbeschikking

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Een gedoogplichtbeschikking bevat in ieder geval een beschrijving van:
a. de onroerende zaak waarop de beschikking betrekking heeft,
b. het werk van algemeen belang waarvoor de beschikking geldt,
c. de te verrichten activiteiten en de voorbereiding daarvan,
d. de plichten van de rechthebbende,
e. de rechten en plichten van de initiatiefnemer.

2. De gedoogplichtbeschikking vermeldt of er voor bepaalde of onbepaalde tijd gebruik wordt gemaakt van de onroerende zaak.

3. Als dat voor de instandhouding van het werk van algemeen belang nodig is, kan in de gedoogplichtbeschikking een gebied rondom het werk worden vastgesteld waarbinnen in de beschikking te noemen activiteiten niet zijn toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de initiatiefnemer.

4. Aan een gedoogplichtbeschikking kunnen voorschriften worden verbonden.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, p. 530)

Het eerste lid geeft een opsomming van de elementen waaruit een gedoogplichtbeschikking in ieder geval bestaat om zo de reikwijdte van de gedoogplicht zo duidelijk mogelijk te bepalen. Het tweede lid is opgenomen naar aanleiding van de consultatie op de toetsversie van de Omgevingswet. Dit artikellid bepaalt dat de gedoog-plichtbeschikking expliciet vermeldt of er duurzaam of tijdelijk gebruik moet worden gemaakt van de onroerende zaak. In het merendeel van de gevallen zal er duurzaam gebruik moeten worden gemaakt, maar er kan ook aanleiding zijn om alleen tijdelijk gebruik te maken van de onroerende zaak. Om beschadiging van het werk van algemeen belang of een belemmering van de toegang tot het werk of tot het terrein waar archeologisch onderzoek wordt of zal worden uitgevoerd te voorkomen, kan het nodig zijn een gebied vast te stellen waarbinnen bepaalde handelingen alleen mogen worden verricht wanneer degene ten behoeve van wie de gedoogplicht is opgelegd daar toestemming voor geeft. Het derde lid geeft hiervoor de grondslag. De handelingen waaraan onder meer gedacht kan worden zijn graafwerkzaamheden vanaf een bepaalde diepte, bouwen of het aanbrengen van diepwortelende beplanting.