1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 15. Schade
  5. Afdeling 15.2 Schade bij gedoogplichten
  6. 15.12 Schadevergoeding door initiatiefnemer

Artikel 15.12 Schadevergoeding door initiatiefnemer

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

Schade als gevolg van een gedoogplicht als bedoeld in de afdelingen 10.2 en 10.3 wordt vergoed door de initiatiefnemer van de activiteit of het werk van algemeen belang waarvoor de gedoogplicht geldt.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 248-249)

Het eerste lid regelt de reikwijdte van de schadevergoeding vanwege wettelijke gedoogplichten. Voor wettelijke gedoogplichten geldt dat de schade wordt vergoed op basis van het egalitébeginsel en in aansluiting op titel 4.5 Awb. Het tweede lid regelt wat tot schade bij wateroverlast of overstromingen wordt gerekend. Dit lid komt overeen met artikel 7.15 Waterwet.

Het derde lid regelt dat enkele bepalingen uit de Awb en uit afdeling 15.1 van overeenkomstige toepassing zijn op de schadevergoeding voor wettelijke gedoogplichten. Dit betekent dat voor die schadevergoeding van belang is dat:

a. schade voor rekening van de rechthebbende blijft in de in artikel 4:126, tweede lid, Awb genoemde gevallen. Waarbij geldt dat volgens artikel 15.5, onder c, het risico van het ontstaan van de schade niet is aanvaard als de schade bestaat uit waardevermindering van de onroerende zaak.

b. op basis van artikel 4:126, derde lid, Awb eventueel voordeel mag worden verrekend

c. redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade of ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand of andere deskundige bijstand bij de vaststelling van de schade op basis van artikel 4:129, onder a en b, Awb voor vergoeding in aanmerking komt, en

d. dat de schade volgens artikel 15.2 geen immateriële schade betreft.

In het vierde lid wordt artikel 10.3, derde lid, uitgesloten van de schadevergoedingsregeling voor wettelijke gedoogplichten. Op die gedoogplicht is de schadevergoedingsregeling van artikel 15.13 van toepassing. Zie hierover ook paragraaf 2.1.1.2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Wat betreft de schadevergoeding voor de gedoogplicht voor mijnbouwwerken is ten slotte relevant dat naast de in deze afdeling geregelde schadevergoeding, er ook sprake kan zijn van een gebruiksvergoeding op basis van artikel 4 van de Mijnbouwwet. Hoewel in het minnelijk traject een gebruiksvergoeding (retributie) onderdeel kan zijn van een overeenkomst tot vestiging van een recht van opstal, is er van een gebruiksvergoeding geen sprake bij de vergoeding van schade als gevolg van een gedoogplicht op basis van de Omgevingswet. Er is weliswaar in de consultatie geopperd om een gebruiksvergoeding voor te schrijven voor alle gedoogplichten, maar daarvoor ziet de regering geen aanleiding, omdat het recht op schadevergoeding bij de gedoogplichten die bij beschikking worden opgelegd, een volledige vergoeding van schade omvat. Mocht er sprake zijn van objectiveerbaar jaarlijks optredende schade als gevolg van een gedoogplicht dan kan die schade in de schadevergoeding worden meegenomen. Voor zover dat nog niet is gedaan, kan die schadevergoeding worden gevorderd telkens als de schade zich voordoet. Er bestaat verder geen aanleiding om in een situatie waarin alle schade wordt vergoed, daarbovenop een extra vergoeding toe te kennen die geen verband houdt met schade. Bij de gedoogplichten van rechtswege is er naar de aard geen aanleiding om een gebruiksvergoeding voor te schrijven, onder meer vanwege het doorgaans eenmalige karakter van de te gedogen handeling.