1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 16. Procedures
  5. Afdeling 16.4 Milieueffectrapportage
  6. 16.4.2 Milieueffectrapportage voor projecten
  7. 16.52 Inhoud project-MER

Artikel 16.52 Inhoud project-MER

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud van het milieueffectrapport.

2. Bij de maatregel, worden ten aanzien van de in het milieueffectrapport op te nemen onderwerpen in ieder geval regels gesteld over:
a. de beschrijving van het project, en
b. de beschrijving van de redelijke alternatieven voor het project.

3. Als voor het project in een plan of programma als bedoeld in artikel 16.36, eerste of tweede lid, een locatie, waaronder een tracé, is aangewezen, en voor dat plan of programma een milieueffectrapport is gemaakt, zijn de op grond van het tweede lid, aanhef en onder b, gestelde regels niet van toepassing voor zover het gaat om alternatieven voor die locatie of dat tracé.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 270)

Tweede en derde lid

De herziene mer-richtlijn bevat niet meer de term «voorgenomen project», maar «project». Dat is in deze leden aangepast.

Vierde lid

Op grond van artikel 5, eerste lid, onder d, van de herziene mer-richtlijn is degene die het project wil uitvoeren verplicht om de redelijke alternatieven te beschrijven in het milieueffectrapport. Dit vereiste is in artikel 16.52, tweede lid, onder b, al opgenomen en kan daarom in het vierde lid van dit artikel vervallen.

Oorspronkelijke wettekst

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud van het milieueffectrapport.

2. Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, worden ten aanzien van de in het milieueffectrapport op te nemen onderwerpen in ieder geval regels gesteld over:
a. de beschrijving van het voorgenomen project, en
b. de beschrijving van de redelijke alternatieven voor het project.

3. Als voor het voorgenomen project in een plan of programma als bedoeld in artikel 16.36 een locatie, waaronder een trace, is aangewezen, en voor dat plan of programma een milieueffectrapport is gemaakt, zijn de op grond van het tweede lid, aanhef en onder b, gestelde regels niet van toepassing voor zover het alternatieven voor die locatie of dat trace betreft.

4. Als er door degene die het project wil uitvoeren alternatieven onderzocht zijn, worden die beschreven in het milieueffectrapport.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 563-564)

Op grond van het eerste lid worden bij algemene maatregel van bestuur eisen aan de inhoud van het project-MER gesteld. De regeling voor de mer voor projecten is opgenomen in hoofdstuk 16 omdat de mer dient ter ondersteuning van de besluitvorming van projecten. Daarmee maakt de mer onderdeel uit van de voorbereidingsprocedure voor het betreffende besluit. Er zullen echter wel eisen aan de inhoud van het project-MER gesteld moeten kunnen worden.
Op grond van het tweede lid lid worden in de maatregel ieder geval regels gesteld over het voorkeursalternatief en de redelijke alternatieven.
Er geldt op grond van de mer-richtlijn geen verplichting tot het in beeld brengen van alternatieven voor het project. Desalniettemin vormt het alternatievenonderzoek een belangrijk onderdeel van de mer en is er voor gekozen om bij algemene maatregel van bestuur daar regels voor te stellen. Op grond van artikel 7.23, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer moeten de redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven worden onderzocht. Met de formulering «de redelijke alternatieven» wordt geen inhoudelijke wijziging beoogd, maar aangesloten bij de terminologie van de mer-richtlijn en de recent gepubliceerde wijziging van de mer-richtlijn (2014/52/EU). Met de formulering «de redelijke alternatieven» wordt beoogd tot uitdrukking te brengen dat niet alle denkbare alternatieven onderzocht hoeven te worden, maar dat het alternatievenonderzoek kan worden beperkt tot die alternatieven die het bestuursorgaan in staat stellen een goede afweging ten behoeve van de besluitvorming te kunnen maken. Als er alternatieven in een eerder stadium zijn afgewogen en de keuze voor een bepaald alternatief in dat stadium al is gemaakt, hoeven de alternatieven daarvoor niet nog een keer te worden afgewogen. Dat geldt ook voor alternatieven die wat betreft milieugevolgen niet onderscheidend zijn ten opzichte van een in het MER beschreven alternatief.
Op grond van het derde lid heeft het alternatievenonderzoek geen betrekking op de locatie, waaronder het trac├®, als dat al in het plan-MER al is aangewezen. De locatie moet dan wel echt aangewezen zijn en niet slechts overwogen zijn. Het heeft dan geen toegevoegde waarde om op projectniveau die afweging nog een keer te maken. Bij het ontbreken van een plan-MER en voor andere onderwerpen, zoals de inrichting, zal wel moeten worden gekeken naar de redelijke alternatieven.
Het vierde lid bepaalt dat als de initiatiefnemer van het MER in afwijking van het derde lid vrijwillig alternatieven heeft onderzocht, die alternatieven alsnog in het MER moeten worden beschreven.