1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 16. Procedures
  5. Afdeling 16.5 De omgevingsvergunning
  6. 16.5.1 Algemeen
  7. 16.54 Indienen aanvraag; ontvangstbevestiging

Artikel 16.54 Indienen aanvraag; ontvangstbevestiging

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. De aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de activiteit of activiteiten geheel of in hoofdzaak zullen worden verricht. Als de aanvraag betrekking heeft op een of meer wateractiviteiten kan de aanvraag in plaats van bij het college ook worden ingediend bij het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit of activiteiten geheel of in hoofdzaak zullen worden verricht. Als een ander bestuursorgaan dan het college of het dagelijks bestuur het bevoegd gezag is, kan de aanvraag ook bij dat bestuursorgaan worden ingediend.

2. Als de aanvraag is ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente of het dagelijks bestuur van het waterschap, bedoeld in het eerste lid, terwijl een ander bestuursorgaan het bevoegd gezag is, wordt voor de toepassing van deze afdeling als de dag van ontvangst aangemerkt de dag van ontvangst bij het college of het dagelijks bestuur.

3. Het bestuursorgaan waarbij de aanvraag is ingediend, zendt de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst, waarin de dag van ontvangst van de aanvraag wordt vermeld. In afwijking van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dienstenwet, geeft dit bestuursorgaan ten aanzien van het bewijs van ontvangst ook uitvoering aan de in dat artikelonderdeel gestelde verplichting berichten te verzenden via het centraal loket, bedoeld in die wet. Artikel 29 van de Dienstenwet is niet van toepassing.

4. Het bestuursorgaan dat het bevoegd gezag is, deelt de aanvrager dit na ontvangst van de aanvraag zo spoedig mogelijk mee. In de mededeling worden ook vermeld:
a. de procedure ter voorbereiding van het besluit,
b. de beslistermijn die van toepassing is,
c. de tegen het besluit openstaande rechtsmiddelen.

5. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning of om intrekking van een omgevingsvergunning.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 564-565)

Dit artikel regelt waar de aanvraag om een omgevingsvergunning kan worden ingediend en welke handelingen de bij de aanvraag betrokken bestuursorganen moeten verrichten na ontvangst van de aanvraag. Artikel 16.53 is ontleend aan artikel 3.1 Wabo, maar is ten opzichte van de huidige regeling op enkele punten verduidelijkt.

De procedure start bij indiening van de aanvraag bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de activiteit of activiteiten geheel of in hoofdzaak zullen worden verricht (het gemeentelijke loket) of het bevoegd gezag (eerste lid). Als de activiteiten plaatsvinden op een locatie buiten een gemeente, zoals in de exclusieve economische zone, is eerstgenoemde mogelijkheid van indienen uit de aard der zaak niet aanwezig en zal de aanvraag alleen bij het ter zage bevoegd gezag (in dat geval een aangewezen Minister) kunnen worden ingediend.
Als, ingeval het wel gaat om activiteiten binnen een gemeente, het college van burgemeester en wethouders niet zelf het bevoegd gezag is, verplicht artikel 2:3, eerste lid, Awb tot onverwijlde doorzending aan het bevoegd gezag. Bij toepassing van dat artikellid geldt dat in beginsel de datum bepalend is waarop het desbetreffende geschrift na doorzending door het bevoegde bestuursorgaan ontvangen wordt. Nu de Omgevingswet zelf de mogelijkheid biedt, vanuit een oogpunt van dienstverlening, om een aanvraag bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen, ook al is dat niet het bevoegd gezag, kan gelet daarop de aanvrager de eventuele vertraging in de afhandeling van zijn aanvraag als gevolg van een doorzending naar het bevoegd gezag niet worden tegengeworpen. Daarom start de procedure niet op het moment dat het uiteindelijk bevoegde gezag de aanvraag ontvangt, maar op het moment van ontvangst door het college van burgemeester en wethouders (tweede lid).

Het bestuursorgaan waarbij de aanvraag is ingediend, stuurt de aanvrager een ontvangstbevestiging (derde lid, eerste zin). Vervolgens stuurt het bevoegd gezag de mededeling dat het bevoegd is op de aanvraag te beslissen. In die mededeling wordt ook vermeld welke procedure zal worden gevolgd (de reguliere procedure van paragraaf 16.5.2 van de Omgevingswet of paragraaf 16.5.3 waarin de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb is voorgeschreven), welke beslistermijn van toepassing is en welke rechtsmiddelen openstaan. Deze mededeling is geregeld in het vierde lid. De ontvangstbevestiging en de mededeling van het vierde lid kunnen uiteraard worden gecombineerd wanneer dat mogelijk is. De Awb schrijft noch een ontvangstbevestiging noch een mededeling voor. Deze aanvulling is nodig omdat de aanvrager moet weten welk bestuursorgaan bevoegd is op zijn aanvraag te beslissen en welke voorbereidingsprocedure, met inbegrip van de daarbij behorende beslistermijn, van toepassing is.

Ten aanzien van het bewijs van ontvangst, bedoeld in het derde lid, bepaalt dat lid verder dat het bestuursorgaan dat het bewijs van ontvangst verstuurt, in afwijking van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dienstenwet, ten aanzien van dat bewijs ook uitvoering geeft aan de in dat artikelonderdeel gestelde verplichting berichten te verzenden via het centraal loket, bedoeld in die wet. Deze bepaling is nodig omdat op grond van de Dienstenwet deze verplichting rust op het bevoegd gezag, terwijl het onderhavige derde lid ook kan worden toegepast door het college van burgemeester en wethouders in een situatie waarin het niet het bevoegd gezag is.
Ook wordt in het derde lid artikel 29 van de Dienstenwet buiten toepassing verklaard, omdat dat artikel voor vergunningaanvragen die onder de Dienstenwet vallen regelt wat in artikel 16.52, vierde lid, voor alle aanvragen om een omgevingsvergunning in algemene zin wordt geregeld.

Tot slot wordt in artikel 16.52, vijfde lid, dit artikel van overeenkomstige toepassing verklaard op een aanvraag om wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning of om intrekking van een omgevingsvergunning.