1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 16. Procedures
  5. Afdeling 16.5 De omgevingsvergunning
  6. 16.5.3 Toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht
  7. 16.66 Aanvullende bepalingen

Artikel 16.66 Aanvullende bepalingen

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Bij de toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende leden en artikel 16.67 in acht genomen.

2. Als een ander bestuursorgaan als bedoeld in artikel 16.54, eerste lid, tweede zin, het bevoegd gezag is, ligt het ontwerpbesluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerpbesluit, ook ter inzage in de gemeente waar de activiteit of activiteiten geheel of in hoofdzaak zullen worden verricht.

3. De in artikel 3:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde redelijke termijn bedraagt ten hoogste zes weken. De termijn waarbinnen op de aanvraag wordt beslist, kan ten hoogste eenmaal worden verlengd. De verlenging en de duur daarvan worden, met inachtneming van de in artikel 3:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn van acht weken, gemotiveerd aan de aanvrager meegedeeld. Artikel 31, vierde lid, van de Dienstenwet is niet van toepassing.

4. Als het bevoegd gezag naar aanleiding van de aanvraag om een omgevingsvergunning van oordeel is dat geen omgevingsvergunning nodig is, wordt dat vermeld in de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 of 3:44 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Als het gaat om een ontwerpbesluit of besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt dat vermeld in de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 of 3:44 van de Algemene wet bestuursrecht.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 273-274)

Voorgesteld wordt om artikel 16.66, derde lid, te laten vervallen. Dit lid bevat een bepaling over het begin van de beslistermijn op de aanvraag als afdeling 3.4 Awb van toepassing is en de aanvraag is ingediend bij het college van burgemeester en wethouders terwijl een ander bestuursorgaan bevoegd gezag is. Deze bepaling moet worden gezien in samenhang met artikel 16.54, tweede lid, waarin wordt bepaald wat in een situatie als hier bedoeld als dag van ontvangst van de aanvraag wordt aangemerkt. Op de dag daarna gaat de beslistermijn op de aanvraag lopen, zowel ingeval de reguliere procedure van toepassing is als afdeling 3.4 Awb. Naar nu blijkt leiden de artikelen 16.54, tweede lid, en 16.66, derde lid, tot een niet beoogde, tegenstrijdige uitkomst, die kan worden verholpen door artikel 16.66, derde lid, te laten vervallen. Weliswaar zijn beide artikelleden ontleend aan bepalingen van de Wabo (de artikelen 3.1, tweede lid, en 3.12, zevende lid), maar bij de omzetting van die bepalingen naar de Omgevingswet is miskend dat als gevolg van de verduidelijkingen die in artikel 16.54, tweede lid, hebben plaatsgevonden ten opzichte van artikel 3.1, tweede lid, Wabo, een bepaling als artikel 16.66, derde lid, niet langer nodig is.

Voorgesteld wordt aan dit artikel twee leden toe te voegen (nieuw vierde en vijfde lid). Voor een nadere toelichting op deze leden wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 16.64a (nieuw). In het voorgestelde vierde en vijfde lid van artikel 16.66 wordt hetzelfde voorgesteld als in artikel 16.64a, maar dan voor de beslissingen op de aanvraag om een omgevingsvergunning die met toepassing van afdeling 3.4 Awb worden voorbereid. Bij toepassing van afdeling 3.4 Awb wordt de vermelding dat geen omgevingsvergunning nodig is of dat een omgevingsvergunning is verleend voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit zowel opgenomen in de kennisgeving van het ontwerpbesluit, bedoeld in artikel 3:12 Awb als in de mededeling, bedoeld in artikel 3:44 Awb. Voor de verlening van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit geldt daarnaast dat die kennisgeving en mededeling in de Staatscourant worden geplaatst.

Oorspronkelijke wettekst

1. Bij de toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende leden en artikel 16.67 in acht genomen.

2. Als een ander bestuursorgaan als bedoeld in artikel 16.54, eerste lid, tweede zin, het bevoegd gezag is, ligt het ontwerpbesluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerpbesluit, ook ter inzage in de gemeente waar de activiteit of activiteiten geheel of in hoofdzaak zullen worden verricht.

3. Als de aanvraag is ingediend bij het college van burgemeester en wethouders en een ander bestuursorgaan het bevoegd gezag is, begint, in afwijking van artikel 3:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de beslistermijn, bedoeld in dat lid, op de dag na de dag waarop laatstbedoeld bestuursorgaan de aanvraag heeft ontvangen.

4. De in artikel 3:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde redelijke termijn bedraagt ten hoogste zes weken. De termijn waarbinnen op de aanvraag wordt beslist, kan ten hoogste eenmaal worden verlengd. De verlenging en de duur daarvan worden, met inachtneming van de in artikel 3:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn van acht weken, gemotiveerd aan de aanvrager meegedeeld. Artikel 31, vierde lid, van de Dienstenwet is niet van toepassing.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 569)

Deze artikelen bevatten enkele aanvullingen ten opzichte van het procedurele regime van afdeling 3.4 Awb.
Artikel 16.64, tweede lid, bevat de verplichting om het ontwerpbesluit ook ter inzage te leggen in de gemeente waar de betrokken activiteit of activiteiten geheel of in hoofdzaak zullen worden verricht als een ander bestuursorgaan dan het college van burgemeester en wethouders het bevoegd is. De bepaling is ontleend aan artikel 3.12, derde lid, Wabo.
Artikel 16.64, derde lid, bevat een van de Awb afwijkende regeling van het begin van de beslistermijn, overeenkomend met het huidige artikel 3.12, zevende lid, Wabo. Artikel 16.64, vierde lid, is ontleend aan artikel 3.12, achtste lid, Wabo en bevat enkele bepalingen over het verlengen van de beslistermijn.
Artikel 16.65 bevat een regeling over geheimhouding van stukken. Deze bepaling is ontleend aan artikel 13.6 van de Wet milieubeheer.