1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 18. Handhaving en uitvoering
  5. Afdeling 18.1 Bestuursrechtelijke handhaving
  6. 18.1.1 Bestuursrechtelijke handhavingstaak en handhavingsbevoegdheid
  7. 18.3 Toedeling mede-handhavingstaak

Artikel 18.3 Toedeling mede-handhavingstaak

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. In bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak ook bij het bestuursorgaan dat op grond van artikel 16.16, eerste lid, heeft beslist over instemming met de voorgenomen beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit, of dat op grond van artikel 16.16, derde of vierde lid, heeft bepaald dat instemming niet is vereist, voor zover het gaat om de naleving van de voorschriften van de omgevingsvergunning voor die activiteit.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan de bestuursrechtelijke handhavingstaak met het oog op een doelmatige uitoefening daarvan ook in andere gevallen worden opgedragen aan een bestuursorgaan dat die taak naast het bij of krachtens artikel 18.2 aangewezen bestuursorgaan uitoefent. Het opdragen van de bestuursrechtelijke handhavingstaak kan daarbij worden beperkt tot een te onderscheiden activiteit of deel van een activiteit waarop de regel die of het besluit dat wordt gehandhaafd betrekking heeft.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr 3, p. 289-290)

Voorgesteld wordt om artikel 18.3 op een aantal punten te verduidelijken.

Allereerst wordt in het opschrift van het artikel «instemmend bestuursorgaan» vervangen door «instemmingsorgaan». Dit opschrift wordt daarmee gelijkluidend aan het opschrift van artikel 5.41.

Verder wordt aan het begin van de bepaling het woordje «ook» toegevoegd om daarmee te verduidelijken dat het hier gaat om een bestuursdwangbevoegdheid (en dus automatisch ook de bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen) voor het instemmingsorgaan die bestaat naast de handhavingstaak van het bevoegd gezag op grond van artikel 18.2. Hoewel dit op zichzelf ook al volgt uit de systematiek van de artikelen 18.2 en 18.3, in onderlinge samenhang bezien, voorkomt het invoegen van het woordje «ook» mogelijke misverstanden.

De overige wijzigingen strekken ertoe te verduidelijken in welke gevallen de bestuursdwangbevoegdheid van het instemmingsorgaan aan de orde kan zijn. De huidige formulering met de zinsnede «bevoegd is instemming te verlenen met de voorgenomen beslissing op de aanvraag» wordt nader geconcretiseerd: het moet gaan over een instemming waarover ook werkelijk is beslist (dus het kan bijvoorbeeld niet gaan over een instemming waarover nog moet worden beslist in een lopende aanvraagprocedure). Verder kan het bijvoorbeeld wel gaan om een omgevingsvergunning waarvoor het instemmingsorgaan op grond van artikel 16.16, derde of vierde lid, heeft bepaald dat instemming niet is vereist. Ook dit wordt nu verduidelijkt.

Verder wordt tot uitdrukking gebracht dat het in de hier bedoelde situatie alleen kan gaan om een bestuursdwangbevoegdheid vanwege de overtreding van de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de activiteit waarop het vereiste van instemming betrekking heeft gehad. Daarvan moeten worden onderscheiden een overtredingssituatie vanwege het handelen zonder vergunning. In dat geval berust de handhavingsbevoegdheid alleen bij het bestuursorgaan dat bevoegd gezag zou zijn voor de enkelvoudige aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit. Dat bestuursorgaan zal veelal hetzelfde zijn als het instemmingsorgaan, maar handhaaft in dat geval dus op basis van een andere wettelijke grondslag.

Tot slot wordt er ter voorkoming van misverstanden op gewezen dat in het Omgevingsbesluit op een terughoudende wijze invulling wordt gegeven aan de aanwijzing van gevallen waarin de bestuursdwangbevoegdheid van het instemmingsorgaan naast de handhavingsbevoegdheid van het bevoegd gezag van toepassing is. De reden hiervoor is dat binnen de Omgevingswet zoveel mogelijk wordt gestreefd naar één bevoegd gezag voor zowel vergunningverlening als handhaving. Bij de invulling van artikel 18.3 zal het vooral gaan om gevallen waarin handhaving door het instemmingsorgaan een duidelijke meerwaarde heeft, bijvoorbeeld omdat het instemmingsorgaan ook al is aangewezen als toezichthouder voor de desbetreffende activiteit of beheerder is van het gebied waar die activiteit plaatsvindt en dus veelal degene zal zijn die de overtreding constateert.

Oorspronkelijke wettekst

In bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen is het bestuursorgaan dat op grond van artikel 16.16 bevoegd is instemming te verlenen met de voorgenomen beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit, bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang, voor zover het die activiteit betreft.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 583-584)

Algemeen

Bij de formulering van deze artikelen is uitgegaan van de Awb-systematiek waarin de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang bij wet moet worden verleend en dan tevens de bevoegdheid met zich brengt om een last onder dwangsom op te leggen (artikel 5:4 in samenhang met artikel 5:32 Awb). De aanvullende sanctie, het intrekken van een begunstigende beschikking (vooral de omgevingsvergunning), wordt in paragraaf 18.1.3 geregeld.

Artikel 18.3

Dit artikel bevat een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur een bestuursorgaan dat ingevolge artikel 16.15 [oude nummering] een instemmingsbevoegdheid heeft bij de vergunningverlening, de bevoegdheid te geven zelfstandig handhavend op te treden. Het bestuursorgaan dat op grond van artikel 18.2 de taak heeft om te handhaven blijft daarnaast ook bevoegd tot optreden. Voor de aan te wijzen bestuursorganen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan gedeputeerde staten in het kader van natuurbescherming en aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor archeologische rijksmonumenten. Deze aanvullende handhavingsbevoegdheid komt overeen met de regeling van artikel 5.2, vierde lid, Wabo. In afwijking van die bepaling is gekozen voor de formulering «bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang» in plaats van «tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving». Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat het bestuursorgaan met instemmingsrecht onder de Omgevingswet niet een volledige taak als beschreven in artikel 18.1 heeft en dus niet per se zelf toezicht hoeft uit te oefenen en klachten te behandelen. Afhankelijk van de benodigde specifieke deskundigheid kan dat bestuurorgaan er op grond van artikel 18.6 wel voor kiezen om eigen toezichthouders aan te wijzen of door het andere bevoegde bestuursorgaan aan te laten wijzen.

Een zelfstandige bevoegdheid tot oplegging van bestuursrechtelijke sancties is niet toegekend aan het op grond van artikel 16.14 bij de vergunningverlening adviserende bestuursorgaan. Dat adviserende bestuursorgaan heeft uiteraard wel de mogelijkheid om het bevoegd gezag te verzoeken een bestuurlijke sanctie op te leggen als het adviserende bestuursorgaan op grond van artikel 1:2, tweede lid, Awb als belanghebbende kan worden aangemerkt. Dit zal doorgaans het geval zijn. Om die reden is artikel 5.20 Wabo niet overgenomen in het wetsvoorstel. Dit geldt ook voor de verbijzondering (in het derde lid van artikel 5.20 Wabo) met betrekking tot de waterkwaliteitsbeheerder die adviseert over vergunningverlening voor de indirecte lozing. Ook zonder deze bepaling zal een verzoek om handhavend optreden in geval van een belemmering van de doelmatige werking van een rioolwaterzuiveringsinstallatie of van overschrijding van kwaliteits- of lozingsnormen, gelet op het spoedeisende belang bij handhaving, gericht kunnen worden aan het bevoegd gezag. Op een dergelijk (spoedeisend) verzoek zal het bevoegd gezag binnen een redelijke termijn moeten beslissen (artikel 4:13 Awb).