1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 19. Bevoegdheden in bijzondere omstandigheden
  5. Afdeling 19.1 Ongewoon voorval
  6. 19.3 Doormeldings- en informatieplicht bevoegd gezag

Artikel 19.3 Doormeldings- en informatieplicht bevoegd gezag

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Het bevoegd gezag dat wordt geïnformeerd over een ongewoon voorval, geeft van dat voorval, de daarover verstrekte gegevens en van de getroffen of voorgenomen maatregelen onverwijld kennis aan:
a. de burgemeester van de gemeente waarbinnen dat voorval zich voordoet, of als de nadelige gevolgen van dat voorval gemeenteoverstijgend zijn, aan de voorzitter van de veiligheidsregio waarbinnen dat voorval zich voordoet, b. de beheerder van een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, als het voorval verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam veroorzaakt of de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk belemmert,
c. de Inspectie Leefomgeving en Transport, en
d. andere bestuursorganen of overheidsdiensten, die belang hebben bij een onverwijlde kennisgeving.

2. Het bevoegd gezag kan de veroorzaker verplichten aanvullende informatie te verstrekken over het voorval, de getroffen maatregelen en de gevolgen van die maatregelen.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr 3, p. 307-308)

Artikel 19.3, eerste lid, van de Omgevingswet regelt dat het bevoegd gezag, dat een melding van een ongewoon voorval ontvangt, onverwijld andere bestuursorganen informeert die direct belang (kunnen) hebben bij een dergelijke melding. Binnen de systematiek van de Omgevingswet verwijst de term «melding» echter naar de melding, bedoeld in artikel 4.4 van de Omgevingswet. De melding, bedoeld in artikel 4.4 van de Omgevingswet, houdt in dat de activiteit pas mag starten, wanneer de melding is gedaan en de periode, die volgens de algemene regels ten minste tussen het melden en het starten van de activiteit moet worden aangehouden, is verstreken. Deze meldplicht is daarom gekoppeld aan het verbod de activiteit te verrichten voordat de melding is gedaan. De melding, bedoeld in artikel 19.3 van de Omgevingswet houdt in dat het bevoegd gezag onverwijld geïnformeerd moet worden over het ongewoon voorval. Ter uniformering van de terminologie en om verwarring te voorkomen wordt de term «melding» in artikel 19.3 van de Omgevingswet vervangen door: informeren. Daarmee wordt aangesloten bij de formulering van deze informatieplicht in het Besluit activiteiten leefomgeving.

Ook wordt in het eerste lid het woord «onmiddellijk» vervangen door het woord «onverwijld», waarmee wordt aangesloten bij de terminologie van de Awb.

Het tweede lid van artikel 19.3 van de Omgevingswet voorziet in de bevoegdheid om aanvullende informatie op te vragen aan degene van wie de informatie over het voorval is ontvangen of als dat een ander betreft, aan de veroorzaker, omdat er slechts beperkte informatie over het voorval zou kunnen zijn gegeven en er sprake is van een momentopname. Het bevoegd gezag – veelal het college van burgemeester en wethouders – kan worden geïnformeerd over een ongewoon voorval door een eigen toezichthouder, een veroorzaker als bedoeld in de Omgevingswet, de brandweer of politie, de burgemeester (die geïnformeerd wordt over een dreigende ramp) of door een (toezichthouder van een) ander bestuursorgaan dat eerder van het voorval op de hoogte is. Gelet hierop is de verplichting om aanvullende informatie te verstrekken door degene van wie de informatie is ontvangen, niet zijnde de veroorzaker, doorgaans een orgaan dat onder het bevoegd gezag ressorteert of een ander bestuursorgaan. In het kader van het reguliere interbestuurlijke verkeer en het uitgangspunt van vertrouwen dat aan deze stelselherziening ten grondslag ligt, kan het bevoegd gezag nadere informatie vragen zonder dat dit wettelijk expliciet geregeld hoeft te worden. Het tweede lid wordt daarom zodanig aangepast dat het bevoegd gezag alleen de veroorzaker kan verplichten om aanvullende informatie te verstrekken als het bevoegd gezag daarom vraagt.

Oorspronkelijke wettekst

1. Het bevoegd gezag dat een melding van een ongewoon voorval ontvangt, geeft van die melding, de daarbij verstrekte gegevens en van de getroffen of voorgenomen maatregelen onmiddellijk kennis aan:
a. de burgemeester van de gemeente waarbinnen dat voorval zich voordoet, of als de nadelige gevolgen van dat voorval gemeenteoverstijgend zijn, aan de voorzitter van de veiligheidsregio waarbinnen dat voorval zich voordoet,
b. de beheerder van een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, als het voorval verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam veroorzaakt of de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk belemmert,
c. de Inspectie Leefomgeving en Transport, en
d. andere bestuursorganen of overheidsdiensten, die belang hebben bij een onmiddellijke kennisgeving.

2. Het bevoegd gezag kan degene van wie de melding is ontvangen of, als dit een ander betreft, de veroorzaker verplichten aanvullende informatie te verstrekken over het voorval, de getroffen maatregelen en de gevolgen van die maatregelen.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 588-589)

Eerste lid

Als het bevoegd gezag een melding van een ongewoon voorval ontvangt, bijvoorbeeld van een calamiteit die zich voordoet bij een bedrijf, dan informeert het bevoegd gezag onmiddellijk andere bestuursorganen en instanties die direct belang (kunnen) hebben bij zo'n melding. Het eerste lid bevat een opsomming van die andere bestuursorganen en instanties. Dit betreft vooral de burgemeester of de voorzitter van de veiligheidsregio van de gemeente respectievelijk de regio waarbinnen het ongewoon voorval plaatsvindt. Uiteraard dient de waterbeheerder te worden geïnformeerd, wanneer het ongewoon voorval nadelige gevolgen heeft voor het oppervlaktewater of de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Voorts wordt in elk geval ook de Inspectie Leefomgeving en Transport geïnformeerd. Verder worden nog andere bestuursorganen of instanties geïnformeerd, die bij zo'n melding belang hebben of kunnen hebben.

Het bevoegd gezag - veelal het college van burgemeester en wethouders - kan worden geïnformeerd over een ongewoon voorval door een eigen toezichthouder, een bedrijf (waarbij het voorval plaatsvindt en dat een meldingsplicht heeft op grond van een vergunning of algemene regels), de brandweer of politie, de burgemeester (die een melding van een dreigende ramp ontvangt) of door een (toezichthouder van een) ander bestuursorgaan dat eerder van het voorval op de hoogte is. Zodra het bevoegd gezag - langs welke weg dan ook - op de hoogte is geraakt van een ongewoon voorval, stelt het onverwijld de relevante omstandigheden van dit ongewoon voorval vast:

 - door welke activiteit is het ongewoon voorval veroorzaakt,
 - wie is de veroorzaker van het voorval of verantwoordelijk voor die activiteit,
 - welke maatregelen zijn noodzakelijk en moeten onverwijld worden genomen om de (mogelijke) nadelige gevolgen van het voorval voor de fysieke leefomgeving te voorkomen (waarbij «voorkomen» dient te worden gelezen in de ruime zin, die artikel 19.1 daaraan geeft).

Al deze informatie is van belang om vervolgens en op zo kort mogelijke termijn te kunnen bepalen:
 - welke overige instanties terstond dienen te worden geïnformeerd, en
 - wie wat moet doen en binnen welke termijn om de dreigende of ontstane nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving te voorkomen of te beperken (artikelen 19.4 en 19.5).

Tweede lid

Het tweede lid voorziet in de bevoegdheid om aanvullende informatie op te vragen, omdat de melding van het voorval slechts beperkte informatie zal kunnen bevatten en ook een momentopname is. Het is van belang dat het bevoegd gezag op de hoogte blijft van het verloop van het voorval en het resultaat van de getroffen maatregelen. Zo kunnen tijdig aanvullende maatregelen worden getroffen, nadere instructies worden gegeven en kan deze aanvullende informatie worden doorgegeven aan de eerder geïnformeerde instanties, als die informatie voor hen relevant is.