1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 19. Bevoegdheden in bijzondere omstandigheden
  5. Afdeling 19.4 Gevaar voor waterstaatswerken
  6. 19.13 Begripsbepaling en toepassingsbereik afdeling 19.4

Artikel 19.13 Begripsbepaling en toepassingsbereik afdeling 19.4

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. In deze afdeling wordt onder gevaar voor waterstaatswerken verstaan: omstandigheid waardoor de goede staat van een waterstaatswerk onmiddellijk wordt aangetast of dreigt te worden aangetast of dit werk ernstig beschadigd of onbruikbaar wordt.

2. Deze afdeling is niet van toepassing op gevaren die het gevolg zijn van een ongeval als bedoeld in de Wet bestrijding maritieme ongevallen.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr 3, p. 310)

In artikel 19.13, tweede lid, van de Omgevingswet wordt verwezen naar de Wet bestrijding ongevallen Noordzee. Deze wet is met ingang van 1 januari 2016 ingetrokken. Daarvoor in de plaats is de Wet bestrijding maritieme ongevallen gekomen.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 595-596)

Artikelen 19.13 tot en met 19.16

Afdeling 19.4, bestaande uit de artikelen 19.13 tot en 19.16, is nagenoeg ongewijzigd overgenomen uit paragraaf 5.5 van de Waterwet. Deze artikelen gaan over het beteugelen van gevaar voor waterstaatswerken. Met het begrip «gevaar» wordt hier bedoeld: omstandigheden waardoor de goede staat van een of meer waterstaatswerken onmiddellijk en ernstig in het ongerede is of dreigt te geraken. Het begrip «gevaar» is van toepassing op diverse situaties en omstandigheden; vooral de potentiële situaties van gevaar kunnen zeer uiteenlopend van aard zijn. In elk geval zal het moeten gaan om feitelijke gebeurtenissen, die tot toepassing van in deze afdeling gegeven noodbevoegdheid nopen omdat de normale bevoegdheden in de sfeer van het waterrecht ontoereikend zijn. Of en zo ja, hoe lang sprake is van daadwerkelijk gevaar, dat tot toepassing van deze bevoegdheden noopt, is in een concrete situatie uiteindelijk ter beoordeling aan de beheerder. Een gevaarsituatie kan met zich brengen dat er geen tijd bestaat om het bestuur van een waterschap bijeen te roepen, terwijl er toch onmiddellijk handelend opgetreden moet worden. In die situatie moet erin zijn voorzien dat de voorzitter van het waterschap bevoegd is de maatregelen te treffen die hij nodigt oordeelt. De voorzitter van een waterschap ontleent die bevoegdheid aan artikel 96 van de Waterschapswet. Voor een verdere toelichting op deze bepaling wordt kortheidshalve verwezen naar Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 113-117.