1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 19. Bevoegdheden in bijzondere omstandigheden
  5. Afdeling 19.4 Gevaar voor waterstaatswerken
  6. 19.15 Maatregelen beheerder bij gevaar voor waterstaatswerken

Artikel 19.15 Maatregelen beheerder bij gevaar voor waterstaatswerken

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. De beheerder is bij gevaar voor waterstaatswerken, zolang de daardoor ontstane situatie dit vergt, bevoegd de maatregelen te treffen die hij nodig oordeelt, zo nodig in afwijking van wettelijke voorschriften, met uitzondering van de Grondwet of internationaalrechtelijke verplichtingen.

2. Als het waterschapsbestuur gebruikmaakt van deze bevoegdheid, meldt het dit onverwijld aan gedeputeerde staten of, als van deze bevoegdheid gebruik is gemaakt in verband met gevaar voor een primaire waterkering, aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

3. De beheerder brengt, zodra de feitelijke omstandigheden dat toelaten, het waterstaatswerk weer zo veel mogelijk in overeenstemming met de in de legger voorgeschreven staat.

4. De beheerder zorgt voor een evaluatie van de toepassing van het eerste en derde lid en zendt een verslag van deze evaluatie ter kennisneming aan:
a. gedeputeerde staten of, als de evaluatie betrekking heeft op een primaire waterkering, Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
b. de besturen van de veiligheidsregio’s waarbinnen de waterstaatswerken zijn gelegen.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 595-596)

Artikelen 19.13 tot en met 19.16

Afdeling 19.4, bestaande uit de artikelen 19.13 tot en 19.16, is nagenoeg ongewijzigd overgenomen uit paragraaf 5.5 van de Waterwet. Deze artikelen gaan over het beteugelen van gevaar voor waterstaatswerken. Met het begrip «gevaar» wordt hier bedoeld: omstandigheden waardoor de goede staat van een of meer waterstaatswerken onmiddellijk en ernstig in het ongerede is of dreigt te geraken. Het begrip «gevaar» is van toepassing op diverse situaties en omstandigheden; vooral de potentiële situaties van gevaar kunnen zeer uiteenlopend van aard zijn. In elk geval zal het moeten gaan om feitelijke gebeurtenissen, die tot toepassing van in deze afdeling gegeven noodbevoegdheid nopen omdat de normale bevoegdheden in de sfeer van het waterrecht ontoereikend zijn. Of en zo ja, hoe lang sprake is van daadwerkelijk gevaar, dat tot toepassing van deze bevoegdheden noopt, is in een concrete situatie uiteindelijk ter beoordeling aan de beheerder. Een gevaarsituatie kan met zich brengen dat er geen tijd bestaat om het bestuur van een waterschap bijeen te roepen, terwijl er toch onmiddellijk handelend opgetreden moet worden. In die situatie moet erin zijn voorzien dat de voorzitter van het waterschap bevoegd is de maatregelen te treffen die hij nodigt oordeelt. De voorzitter van een waterschap ontleent die bevoegdheid aan artikel 96 van de Waterschapswet. Voor een verdere toelichting op deze bepaling wordt kortheidshalve verwezen naar Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 113-117.