1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 2. Taken en bevoegdheden van bestuursorganen
  5. Afdeling 2.4 Toedeling van taken en aanwijzing van locaties
  6. 2.4.2 Aanwijzing van locaties
  7. 2.20 Aanwijzing en begrenzing van rijkswateren

Artikel 2.20 Aanwijzing en begrenzing van rijkswateren

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden voor de toepassing van deze wet, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, de waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen of onderdelen daarvan aangewezen die behoren tot de rijkswateren.

2. Bij ministeriële regeling worden de waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen of onderdelen daarvan die behoren tot de rijkswateren geometrisch begrensd.

3. Bij ministeriële regeling kunnen rijkswateren worden aangewezen waarvan het beheer, in afwijking van het eerste lid, geheel of gedeeltelijk berust bij daarbij aangegeven niet tot het Rijk behorende openbare lichamen.

Memorie van Toelichting: artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 144-145)

In artikel 2.20 van de Omgevingswet is een grondslag opgenomen voor de aanwijzing door het Rijk van locaties die nodig zijn voor de toepassing van die wet. Dit betreft bijvoorbeeld de aanwijzing van oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen of onderdelen daarvan die in beheer zijn bij het Rijk (de rijkswateren) en de aanwijzing van verschillende beperkingengebieden. In artikel 2.21 van de Omgevingswet is vervolgens een grondslag opgenomen om de aangewezen locaties bij ministeriële regeling geometrisch te begrenzen. Bij het opstellen van het ontwerp van het Omgevingsbesluit is gebleken dat het aanwijzen en geometrisch begrenzen van gebieden op verschillende niveaus tot complicaties leidt. De aanwijzing in de algemene maatregel van bestuur zou namelijk hetzelfde detailniveau moeten krijgen als de geometrische begrenzing in de ministeriële regeling, wat het onderscheid tussen twee niveaus zinloos zou maken en bovendien zou leiden tot een algemene maatregel van
bestuur met veel technische bijlagen die frequent gewijzigd moeten worden. Er is daarom behoefte aan een systematiek die enerzijds voorziet in een duidelijke richtlijn voor de aanwijzing van vooral beperkingenge-
bieden en anderzijds de nodige flexibiliteit biedt bij de geometrische begrenzing van die gebieden.

Om deze reden wordt voorgesteld om het aanwijzen en geometrisch begrenzen van locaties op grond van de artikelen 2.20 en 2.21 van de Omgevingswet te wijzigen. De aanwijzing van locaties bij algemene
maatregel van bestuur wordt beperkt tot de aanwijzing van de rijkswateren (de watersystemen die in beheer zijn bij het Rijk). Deze aanwijzing houdt in dat in het Omgevingsbesluit lijsten zullen worden opgenomen
van de oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen die de Minister van Infrastructuur en Waterstaat beheert. Het is voor de toedeling van de beheertaak voldoende om deze oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen in het Omgevingsbesluit bij naam te noemen, zonder dat daarbij precies wordt aangegeven wat de begrenzing van die oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen is. Het gaat er om dat voor iedereen duidelijk is dat bijvoorbeeld de Afsluitdijk en het IJsselmeer onder beheer van het Rijk vallen en dus niet door een waterschap worden beheerd. Ook onder de huidige Waterwet is dat zo geregeld.

Het voorgestelde tweede lid van artikel 2.20 bepaalt dat bij ministeriële regeling de geometrische begrenzing van de oppervlaktewaterlichamen of onderdelen daarvan die op grond van het eerste lid zijn aangewezen,
wordt vastgelegd. Uit de geometrische begrenzing blijkt in detail waar het Rijk het beheer van oppervlaktewaterlichamen voert en waar niet. Dit is onder meer van belang voor de vraag waar de Minister van Infrastructuur en Waterstaat gedoogplichten kan opleggen. Aan een geometrische begrenzing van waterkeringen in beheer bij het Rijk is, net als onder het huidige recht, geen behoefte. De beperkingengebieden met betrekking tot de waterkeringen in beheer bij het Rijk zullen vanzelfsprekend wel geometrisch worden begrensd.

 

Oorspronkelijke wettekst

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor de toepassing van deze wet, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, locaties worden aangewezen.

2. Op grond van het eerste lid worden in ieder geval aangewezen:
a. rijkswateren,
b. beperkingengebieden met betrekking tot:
1°. wegen in beheer bij het Rijk,
2°. waterstaatswerken in beheer bij het Rijk,
3°. hoofdspoorweginfrastructuur en bijzondere spoorweginfrastructuur,
4°. installaties in een waterstaatswerk.

3. Bij ministeriële regeling kunnen rijkswateren worden aangewezen waarvan het beheer, in afwijking van het tweede lid, onder a, geheel of gedeeltelijk berust bij daarbij aangegeven niet tot het Rijk behorende openbare lichamen.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 421-422)

Ook voor het Rijk is het essentieel dat de beheertaak duidelijk is omschreven en dat het ter uitvoering van zijn beschermende taken beperkende regels kan stellen aan activiteiten door burgers en bedrijven. Daarbij is het dikwijls noodzakelijk om locaties aan te wijzen waarvoor die regels gelden. Artikel 2.20 bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur locaties worden aangewezen voor de toepassing van deze wet. Daarbij dient artikel 2.3, derde lid, in acht te worden genomen. Dit betekent dat aanwijzing alleen plaats kan vinden met het oog op een nationaal belang of als dat nodig is voor een doelmatige of doeltreffende uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van deze wet of naleving van een internationaalrechtelijke verplichting. Overigens is het voorgestelde artikel niet het enige artikel dat de grondslag biedt voor de aanwijzing van locaties. Zo zal het bijvoorbeeld bij het stellen van instructieregels ook nodig kunnen zijn dat wordt aangegeven voor welke gebieden die instructieregels gelden. De grondslag daarvoor is te vinden in artikel 2.24, waar de bevoegdheid tot het stellen van instructieregels wordt gegeven. Het voorgestelde artikel 2.20 heeft betrekking op de aanwijzing van locaties die voor verschillende delen van het wetsvoorstel van belang zijn.
Locatie wordt zeer breed opgevat in het wetsvoorstel. In de begrippenlijst bij het algemeen deel van de memorie van toelichting wordt het begrip als volgt beschreven: een door geometrische plaatsbepaling begrensd deel van het grondgebied van een gemeente, waterschap, provincie of van Nederland. Het begrip «locatie» is een ruimtelijk begrip dat een onderdeel van de fysieke leefomgeving aanduidt. Dat begrip omvat een punt, een perceel, een plaats, een gebied, een bouwwerk of ander object. Een locatie kan qua omvang heel verschillend zijn, van een enkel punt, een lange strook (infrastructuur) tot een groot gebied of zelfs heel Nederland. De locatie wordt begrensd door middel van een geometrische plaatsbepaling. Dat biedt de mogelijkheid om een locatie driedimensionaal te begrenzen. Locaties kunnen dus naast, maar ook boven (over) elkaar (heen) liggen. Zo kan in de ondergrond een locatie de functie krijgen voor het winnen van grondwater, daarboven een locatie worden aangewezen waarin een bouwwerk met een bepaalde functie kan staan (zoals een bepaalde gebruiksfunctie of een functie als te beschermen monument) en daar weer boven een locatie worden begrensd waar geen hoge objecten mogen staan omdat die het luchtverkeer zouden hinderen.

Het tweede lid bevat een opsomming van de aanwijzing van locaties die in ieder geval worden voorzien. Dit betreft als eerste de aanwijzing van de rijkswateren. Dat zijn de watersystemen die geheel of gedeeltelijk in beheer zijn bij het Rijk. De feitelijke toedeling van dat beheer is geregeld in artikel 2.19 (rijkstaken voor de fysieke leefomgeving). De oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen die in beheer zijn bij het Rijk zijn op dit moment opgesomd in bijlage II en III bij het Waterbesluit. Op grond van het voorgestelde onderdeel a wordt deze wijze van toedelen van het beheer voortgezet.
Op grond van onderdeel b worden de beperkingengebieden aangewezen rond infrastructuur (wegen in beheer bij het Rijk, hoofdspoorweginfrastructuur en bijzondere spoorweginfrastructuur), waterstaatswerken in beheer bij het Rijk en installaties in een waterstaatswerk. Dit zijn beperkingengebieden waaraan een vergunningplicht is gekoppeld in artikel 5.1 en die op grond van het wetsvoorstel door het Rijk worden aangewezen. De beperkingengebieden rond luchthavens worden aangewezen op grond van de Wet luchtvaart en dus niet op grond van dit wetsvoorstel. Naast de vergunningplicht zullen er voor de activiteiten in de meeste beperkingengebieden ook algemene regels worden gesteld op grond van hoofdstuk 4.
Bij installaties in een waterstaatswerk kan gedacht worden aan mijnbouwinstallaties op zee, maar bijvoorbeeld ook aan windmolenparken op zee.
Het derde lid biedt de mogelijkheid om bij ministeriële regeling (delen van) rijkswateren aan te wijzen die bij een ander openbaar lichaam in beheer zijn dan het Rijk. Dit is een voortzetting van het zesde lid van artikel 3.1 van de Waterwet, dat bij wet van 18 december 2013 (Stb. 2014, 21) is ingevoegd.