1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 2. Taken en bevoegdheden van bestuursorganen
  5. Afdeling 2.5 Instructieregels en instructies
  6. 2.5.2 Doorwerking van beleid door instructies
  7. 2.34 Grondslag instructie Rijk

Artikel 2.34 Grondslag instructie Rijk

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kan, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, een instructie geven aan het provinciebestuur, het gemeentebestuur of het waterschapsbestuur over de uitoefening van een taak of bevoegdheid.

2. Een instructie kan alleen worden gegeven aan:
a. provinciale staten over het stellen van regels in een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.22 of 4.1, eerste lid, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,
b. gedeputeerde staten over een projectbesluit, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,
c. provinciale staten over een besluit tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden rondom
industrieterreinen waarop zich voorzieningen voor defensie bevinden, als toepassing is gegeven aan artikel 2.12a, eerste lid.                                                                                                                                                     d. de gemeenteraad over het stellen van regels in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,
e. het dagelijks bestuur van het waterschap over een projectbesluit, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

3. In aanvulling op het tweede lid kan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat een instructie geven aan het provinciebestuur of het waterschapsbestuur over de uitoefening van een taak of bevoegdheid op het gebied van het beheer van watersystemen of het waterketenbeheer, als dat nodig is voor een samenhangend en doelmatig waterbeheer.

4. In aanvulling op het tweede lid kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een instructie geven aan de gemeenteraad tot het in het omgevingsplan voor een locatie opnemen van de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht en tot het daarbij bepalen dat wordt voorzien in het beschermen van het stads- of dorpsgezicht, als dat nodig is voor het behoud van cultureel erfgoed.

5. Op het geven van een instructie is artikel 2.25, tweede en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

6. Een instructie kan niet worden gegeven als toepassing kan worden gegeven aan:
a. artikel 124a, 124b of 268 van de Gemeentewet,
b. artikel 121 of 261 van de Provinciewet, of
c. de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten.

Memorie van Toelichting: artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2018/19, 35 054, nr. 3, p. 48)

Onder de Wet geluidhinder kunnen bij provinciale verordening industrieterreinen van regionaal belang worden aangewezen. Een dergelijke aanwijzing heeft tot gevolg dat gedeputeerde staten in plaats van het college van burgemeester en wethouders zorg dragen voor de vaststelling van ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting, de opstelling van een zonebeheerplan en het zo nodig treffen van maatregelen ter beperking van het geluid afkomstig van die industrieterreinen. Een voorziening is er in de Wet geluidhinder ook voor het Rijk voor de zonebewaking van industrieterreinen waarop zich inrichtingen bevinden die (ook) in gebruik zijn voor defensie.

Ook onder de Omgevingswet moet de provincie, respectievelijk het Rijk, de besluitvorming over geluidproductieplafonds bij industrieterreinen van provinciaal belang, respectievelijk industrieterreinen waarop zich voorzieningen voor defensie bevinden, kunnen beïnvloeden en sturen. Het gaat dan om industrieterreinen die het gemeentelijk belang overstijgen, gelet op bijvoorbeeld de aard van de activiteiten die op het terrein worden verricht of de omvang of economische functie van het terrein.

Om deze sturingsmogelijkheid ook voor het Rijk wettelijk te verankeren voor situaties waarin de provincie op verzoek van de gemeente geluidproductieplafonds als omgevingswaarden vaststelt rondom industrieterreinen waarop zich voorzieningen voor defensie bevinden, wordt in artikel 2.34 een onderdeel ingevoegd dat ertoe strekt dat het Rijk (de betrokken Minister of Ministers) de provincie hierover instructies kan geven.

Omdat de gemeenteraad geluidproductieplafonds als omgevingswaarde vaststelt bij omgevingsplan bieden artikel 2.33, tweede lid, onder a, respectievelijk artikel 2.34, tweede lid, onder d, al de mogelijkheid voor gedeputeerde staten, respectievelijk de betrokken Minister(s), om instructies te geven over de vaststelling van geluidproductieplafonds rondom industrieterreinen, bijvoorbeeld als bovenregionale belangen of defensie-belangen in het spel zijn.

Memorie van Toelichting: artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 152-153)

In artikel 2.34 wordt onderdeel a van het tweede lid geschrapt en als nieuw derde lid gevoegd in artikel 2.34. Deze aanpassing houdt verband met het feit dat de bevoegdheid om een instructie te geven aan het provinciebestuur of het waterschapsbestuur ten aanzien van de uitvoering van een taak of bevoegdheid op het gebied van het beheer van watersystemen of het waterketenbeheer binnen het beleidsterrein van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat valt.

De verwijzing in de artikelen 2.33, tweede lid, onder a, en 2.34, tweede lid, onder c, naar artikel 5.19, eerste lid, vervalt vanwege de wijziging van dat artikel. Instructies aan de gemeenteraad over de beoordelingsregels voor omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit blijven overigens wel mogelijk, omdat dat regels zijn die met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties nodig zijn. Ook de verwijzing in artikel 2.34, tweede lid, onder a, naar artikel 5.19, tweede lid, vervalt vanwege de wijziging van dat artikel. Instructies van het Rijk over provinciale instructieregels over de beoordelingsregels voor een omgevingsplanactiviteit blijven mogelijk, omdat die provinciale instructieregels zijn gebaseerd op artikel 2.22 en dat artikel ook is genoemd in het tweede lid, onder a. Daarnaast wordt voorgesteld om in het tweede lid, onder a, de verwijzing naar artikel 4.2, tweede lid, te vervangen door een verwijzing naar artikel 4.1, om «doorverwijzing» te voorkomen. Artikel 4.2, tweede lid, verwijst (na wijziging door dit wetsvoorstel) immers naar regels als bedoeld in artikel 4.1. Voor nadere toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar paragraaf 2.2.1.1 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Verder wordt voorgesteld om in artikel 2.33, tweede lid, onder c, en artikel 2.34, tweede lid, onder b en d, de verwijzing naar de artikelen 5.44 en 5.46, tweede lid, te schrappen. Deze verwijzingen zijn overbodig omdat in de begripsomschrijving van projectbesluit al een verwijzing naar afdeling 5.2 is opgenomen.

Oorspronkelijke wettekst

1. Onze Minister of Onze Minister die het aangaat in overeenstemming met Onze Minister, kan, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, een instructie geven aan het provinciebestuur, het gemeentebestuur of het waterschapsbestuur over de uitoefening van een taak of bevoegdheid.

2. Een instructie kan alleen worden gegeven aan:
a. het provinciebestuur of het waterschapsbestuur over de uitoefening van een taak of bevoegdheid op het gebied van het beheer van watersystemen of het waterketenbeheer, als dat nodig is voor een samenhangend en doelmatig waterbeheer,
b. provinciale staten over het stellen van regels in de omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.22, 4.2, tweede lid, of 5.19, tweede lid, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,
c. gedeputeerde staten over een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,
d. de gemeenteraad over het stellen van regels in het omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, of daarmee samenhangende regels als bedoeld in artikel 5.19, eerste lid, als dat nodig is voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,
e. het dagelijks bestuur van het waterschap over een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44 of 5.46, tweede lid, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

3. In aanvulling op het tweede lid kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in overeenstemming met Onze Minister een instructie geven aan de gemeenteraad tot het in het omgevingsplan aan een locatie toedelen van de functie rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht en daarbij bepalen dat wordt voorzien in het beschermen daarvan, als dat nodig is voor het behoud van cultureel erfgoed.

4. Op het geven van een instructie is artikel 2.25, tweede en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

5. Een instructie kan niet worden gegeven als toepassing kan worden gegeven aan:
a. artikel 124a, 124b of 268 van de Gemeentewet,
b. artikel 121 of 261 van de Provinciewet, of
c. de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 438-440)

Eerste en tweede lid

Dit artikel bevat de instructiebevoegdheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu of de verantwoordelijke Minister in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu. Deze instructiebevoegdheid komt grotendeels overeen met de aanwijzingen die thans zijn geregeld in artikel 4.4 Wro, artikel 3.13 van de Waterwet en de artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988. Het artikel lijkt op de regeling van de provinciale instructiebevoegdheid in artikel 2.33. Kortheidshalve kan verwezen worden naar de toelichting op dat laatste artikel. De verwijzing in het eerste lid naar artikel 2.3, derde lid, vervangt de clausulering van de ministeriële bevoegdheid in artikel 3.13 van de Waterwet. Nieuw is de bevoegdheid om instructies te geven aan provinciale staten over de toedeling van functies aan locaties en met het oog daarop gestelde regels in de omgevingsverordening. Deze mogelijkheid vloeit voort uit de verruiming van de mogelijkheden van de omgevingsverordening ten opzichte van de bevoegdheden op grond van de Wro.

Vanzelfsprekend kan de instructie van de Minister of Ministers ook gericht worden op de provincie. Anders dan in artikel 2.33 wordt in artikel 2.34 daarom ook verwezen naar het provinciebestuur, de omgevingsverordening en het projectbesluit en de taken van het provinciebestuur op het gebied van beheer van watersystemen.

Derde lid

Het derde lid zet de figuur van aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten vanuit de Monumentenwet 1988 over in het wetsvoorstel. Net als onder de huidige Monumentenwet 1988 en de Wro het geval is, komt het beschermen van een stads- of dorpsgezicht onder deze wet primair tot stand door daartoe regels te stellen in het omgevingsplan (als opvolger van het bestemmingsplan).

Dit lid regelt dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu, het gemeentebestuur kan opdragen in het omgevingsplan te voorzien in het beschermen van een in die instructie aangegeven stads- of dorpsgezicht en aan de percelen de functie rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht toe te kennen.

Het ligt voor de hand dat de instructie een precieze begrenzing geeft waaruit blijkt om welk gebied het gaat. De instructie bevat in elk geval de voor het stads- of dorpsgezicht kenmerkende karakteristieken, op basis waarvan een adequate bescherming van het gebied tot stand kan worden gebracht. Ook zal de instructie, gelet op artikel 4 van het verdrag van Granada, moeten aangeven dat het omgevingsplan in een passend sloopvergunningregime moet voorzien. Dit kan in de praktijk vorm krijgen door opname in het omgevingsplan van een op het stads- of dorpsgezicht afgestemd verbod tot het slopen van bouwwerken. Daarbij is het mogelijk het sloopverbod te laten gelden voor het gehele aangewezen gebied, of het te beperken tot specifieke bouwwerken die bijdragen aan het bijzondere karakter van het stads- of dorpsgezicht. Deze mogelijkheid tot het geven van een regeling op maat, komt in de plaats van het voorheen generiek voor beschermde stads- en dorpsgezichten geldende sloopvergunningenstelsel als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder h, Wabo. Het is mogelijk om van het sloopverbod in het omgevingsplan af te wijken met een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder b.

Omdat de beoogde bescherming van rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten in de regel voor onbepaalde tijd zal zijn, zal de instructie ook moeten aangeven dat het omgevingsplan blijvend moet voorzien in het opgedragen beschermingsregime.

Internationale verplichtingen of veranderingen van inzicht over de waarden of de wijze van het beschermen van een stads- of dorpsgezicht kunnen overigens aanleiding geven tot het geven van een nieuwe of aanvullende instructie. Eerder gegeven instructies kunnen ook worden ingetrokken.

Wanneer er behoefte bestaat om vooruitlopend op de vereiste aanpassingen van het omgevingsplan te voorzien in een regime met voorbereidingsbescherming, bestaat de mogelijkheid om op grond van artikel 4.16, tweede lid, een voorbereidingsbesluit te nemen. Dat besluit kan ook een sloopvergunningenstelsel bevatten.

Het overgangsrecht voor bestaande krachtens artikel 35 van de Monumentenwet 1988 aangewezen beschermde stads- of dorpsgezichten zal voorzien in een voortzetting van het beschermingsregime.

Vierde lid

Het vierde lid, onder a, geeft aan dat als de Minister van Infrastructuur en Milieu of de verantwoordelijke Minister in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu gebruik kunnen maken van de bevoegdheid tot indeplaatstreding jegens de bestuursorganen behorend tot het gemeentebestuur op grond van de artikelen 124a, 124b of van de bevoegdheid tot voordracht voor vernietiging door de Kroon op grond van artikel 268 Gemeentewet, zij geen instructie als bedoeld in dit artikel kunnen geven.
Op grond van onderdeel b kan de Minister van Infrastructuur en Milieu of de verantwoordelijke Minister in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu geen instructie aan de bestuursorganen behorend tot het provinciebestuur geven, als zij gebruik kunnen maken van de bevoegdheid tot indeplaatstreding jegens de bestuursorganen behorend tot het provinciebestuur op grond van artikel 121 van de Provinciewet of van de bevoegdheid tot voordracht voor vernietiging door de Kroon op grond van artikel 261 van de Provinciewet.
Op grond van onderdeel c is de bevoegdheid tot het geven van een instructie eveneens uitgesloten wanneer toepassing kan worden gegeven aan de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten.