1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 20. Monitoring en informatie
  5. Afdeling 20.1 Monitoring en verzameling van gegevens
  6. 20.2 Aanwijzing methode en bestuursorgaan

Artikel 20.2 Aanwijzing methode en bestuursorgaan

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Bij het omgevingsplan, de omgevingsverordening of de algemene maatregel van bestuur tot vaststelling van een omgevingswaarde, aanwijzing van een programma als bedoeld in artikel 3.15, tweede, derde of vierde lid, of aanwijzing van een andere parameter of onderdeel van de natuur worden de methode van monitoring en het bestuursorgaan dat of de andere instantie die met de uitvoering van de monitoring is belast aangewezen. Voor een in deze wet vastgestelde omgevingswaarde vindt de aanwijzing plaats bij algemene maatregel van bestuur.

2. Bij ministeriële regeling wordt voor alarmeringswaarden de methode van monitoring aangewezen.

3. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is voor alarmeringswaarden belast met de uitvoering van de monitoring.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een of meer daarbij aangewezen bestuursorganen een monitoringsprogramma vaststellen. Daarbij kan worden bepaald dat het monitoringsprogramma de methode van monitoring en de wijze van verstrekking van voor de monitoring relevante gegevens bevat.

5. Bij het omgevingsplan, de omgevingsverordening of de algemene maatregel van bestuur tot aanwijzing van een programma als bedoeld in artikel 3.15, tweede, derde of vierde lid, wordt tevens de frequentie van de monitoring bepaald. 

6. In afwijking van het eerste lid worden voor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden de methode van monitoring en het bestuursorgaan dat of de andere instantie die met de uitvoering van de monitoring is belast aangewezen bij algemene maatregel van bestuur.

7. Bij het omgevingsplan, de omgevingsverordening, de algemene maatregel van bestuur of de ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het verzamelen en verstrekken van voor de monitoring relevante gegevens door daarbij aangewezen bestuursorganen aan:
a. de op grond van het eerste en zesde lid aangewezen bestuursorganen of andere instanties die met de uitvoering zijn belast,
b. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
c. de bevoegde autoriteiten van andere staten,
d. de Europese Commissie.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr 3, p. 311-312)

De voorgestelde wijziging van artikel 19.10 heeft consequenties voor de formulering van artikel 20.2. Met de wijziging van artikel 19.10 worden alarmeringswaarden bij ministeriële regeling vastgesteld, waardoor de redactie van het oorspronkelijke artikel 20.2 niet meer klopt. Om dit te corrigeren wordt het woord «alarmeringswaarde» geschrapt uit het eerste lid en wordt een nieuw tweede lid toegevoegd. In het nieuwe tweede lid wordt bepaald dat de methode van monitoring van de alarmeringswaarden eveneens bij ministeriële regeling wordt aangewezen. Dit zorgt ervoor dat alle regels over alarmeringswaarden op één niveau worden gesteld. In het nieuwe derde lid wordt bepaald dat de taak voor monitoring van alarmeringswaarden bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat berust. Door het toevoegen van een nieuw tweede en derde lid is ook een technische wijziging nodig in het nieuwe zesde lid (oorspronkelijk het derde lid).

Verder wordt voorgesteld om in artikel 20.2, vierde lid (nieuw), een grondslag op te nemen om bij algemene maatregel van bestuur een monitoringsprogramma verplicht te kunnen stellen. Dit gebeurt om de kaderrichtlijn water volledig te kunnen implementeren. De kaderrichtlijn water eist dat een monitoringsprogramma wordt vastgesteld en stelt ook bepaalde inhoudelijke en procedurele eisen aan dat programma (artikelen 8, eerste en tweede lid, en 11, vijfde lid). Op dit moment is er nog geen grondslag in de Omgevingswet die het mogelijk maakt om dergelijke regels te kunnen stellen als dat monitoringsprogramma geen onderdeel uitmaakt van een ander instrument uit (artikel 20.2 van) de wet. Opname van de inhoud van het monitoringsprogramma in een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling is in het licht van een correcte en volledige herimplementatie van genoemde richtlijn niet goed mogelijk en zou daarnaast op praktische bezwaren stuiten. Opgemerkt wordt dat hoewel «monitoringsprogramma» het woord «programma» in zich heeft, een monitoringsprogramma gelet op zijn aard vanzelfsprekend geen programma is als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet. Het vierde lid (nieuw) betreft de voortzetting van artikel 5.3, derde lid, Wm. In samenhang met het toevoegen van dit lid aan artikel 20.2 bevat dit wetsvoorstel wijzigingen van artikel 16.88, eerste lid (toevoegen grondslag om bij algemene maatregel van bestuur procedurele eisen aan een monitoringsprogramma te kunnen stellen) en van artikel 2.25, eerste lid (toevoegen grondslag om bij algemene maatregel van bestuur inhoudelijke instructieregels over een monitoringsprogramma te kunnen stellen).

Oorspronkelijke wettekst

1. Bij het omgevingsplan, de omgevingsverordening of de algemene maatregel van bestuur tot vaststelling van een omgevingswaarde of alarmeringswaarde, aanwijzing van een programma als bedoeld in artikel 3.15, tweede lid, of aanwijzing van een andere parameter worden de methode van monitoring en het bestuursorgaan of een andere instantie die met de uitvoering van de monitoring is belast aangewezen.

2. Bij het omgevingsplan, de omgevingsverordening of de algemene maatregel van bestuur tot aanwijzing van een programma als bedoeld in artikel 3.15, tweede lid, wordt tevens de frequentie van de monitoring bepaald.

3. Bij het omgevingsplan, de omgevingsverordening of de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen in ieder geval regels worden gesteld over het verzamelen en verstrekken van voor de monitoring relevante gegevens door daarbij aangewezen bestuursorganen aan de:
a. op grond van het eerste lid aangewezen bestuursorganen of andere instanties die met de uitvoering zijn belast,
b. bevoegde autoriteiten van andere staten,
c. Europese Commissie.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 598-599)

Eerste lid

De aanpak van de monitoring (monitoringsmethode) en het beleggen van de taken bij bestuursorganen of andere instanties worden vastgelegd bij de vaststelling van de te monitoren omgevingswaarde of alarmerings-waarde. Dit gebeurt dus voor een gemeentelijke omgevingswaarde in het omgevingsplan, voor een provinciale omgevingswaarde in de omgevings-verordening en voor een omgevingswaarde van het Rijk in een algemene maatregel van bestuur. Eenzelfde lijn geldt voor de monitoring van andere parameters voor de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Voor alarmeringswaarden geldt dat deze waarden op grond van afdeling 19.3 alleen bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. Het vaststellen van de monitoringsmethode en het aanwijzen van het bestuursorgaan of de andere instantie die met de uitvoering is belast, geschiedt voor alarmeringswaarden dus ook uitsluitend bij algemene maatregel van bestuur en niet bij omgevingsplan of omgevingsverordening. Soms is er sprake van een landelijk monitoringsnetwerk, soms wordt de uitvoering van de monitoring belegd bij de bestuursorganen die belast zijn met het opstellen van een programma of het nemen van maatregelen bij (dreigende) overschrijding van een omgevingswaarde of alarmeringswaarde. De monitoring kan afhankelijk van de inhoud van de te monitoren waarde verschillende verschijningsvormen aannemen. Bij omgevingswaarden die worden vastgesteld met het oog op de gewenste staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving (artikel 2.9, tweede lid, onder a) zal veelal sprake zijn van het meten van de staat van een bepaald onderdeel van de fysieke leefomgeving. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het meten van de luchtkwaliteit of van de waterkwaliteit. Voor een omgevingswaarde die wordt vastgesteld met het oog op de toelaatbare belasting door activiteiten of de toelaatbare concentratie of depositie van stoffen in de fysieke leefomgeving (artikel 2.9, tweede lid, onder b) zullen berekeningen een grotere rol spelen in de monitoring. Een voorbeeld zijn de emissieplafonds op grond van de nec-richtlijn. Het is immers niet mogelijk om via meetmethodes en op vaste meetpunten te meten hoe groot de totale emissie van het land is; daarop wordt een berekeningsmethodiek toegepast. Beide verschijningsvormen (meten of berekenen) vallen onder het begrip monitoring als bedoeld in afdeling 20.1. De methode van monitoring zal afhankelijk van het soort waarde verschillen en kan ook uit een combinatie van meten of berekenen bestaan.

Het eerste lid biedt verder de grondslag voor de aanwijzing van de methode van monitoring en het bestuursorgaan dat met de monitoring is belast voor programma's waarop de programmatische aanpak van paragraaf 3.2.4 van toepassing is verklaard en van de monitoring van andere parameters voor de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Deze andere parameters zullen bijvoorbeeld nodig zijn voor de monitoring van andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving, die niet zijn vastgelegd in een omgevingswaarde. Artikel 20.2 biedt de grondslag om voor de verschillende omgevingswaarden, alarmeringswaarden, programma's waarop paragraaf 3.2.4 van toepassing is of andere paramaters voor de staat of de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, verschillende monitoringsmethodieken vast te stellen.

Tweede lid

Om de juridische functie van een programma waarop de programmatische aanpak van toepassing is verklaard te waarborgen, is het noodzakelijk dat wordt voorzien in een adequaat systeem van monitoring. De uitvoering van het programma moet nauwlettend worden gevolgd, om te bewaken dat op het in het programma vastgelegde tijdstip aan het doel van het programma is voldaan. Het tweede lid regelt daarom expliciet de verplichting om bij algemene maatregel van bestuur, omgevingsverordening of omgevingsplan aan te geven met welke frequentie de monitoring van de programmatische aanpak zal plaatsvinden. Op die manier wordt informatie verkregen over de voortgang en uitvoering van de in het programma opgenomen getroffen of te treffen maatregelen, de activiteiten en ontwikkelingen.

Derde lid

Het derde maakt helder dat op grond van het eerste lid in ieder geval regels kunnen worden gesteld over het door bestuursorganen verzamelen en verstrekken van gegevens aan bestuursorganen of andere instanties die met de uitvoering van de monitoring zijn belast (onderdeel a). De onderdelen b en c regelen dat er daarnaast ook regels kunnen worden gesteld over het verzamelen en verstrekken van gegevens aan de bevoegde autoriteiten van andere staten of de Europese Commissie (onderdelen b en c). Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in artikel 20.6, eerste lid. Dit biedt de mogelijkheid om richtlijnbepalingen te implementeren over het verstrekken van gegevens aan andere lidstaten, bijvoorbeeld bij grensoverschrijdende gevolgen van activiteiten, of aan de Europese Commissie.