1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 20. Monitoring en informatie
  5. Afdeling 20.1 Monitoring en verzameling van gegevens
  6. 20.5 Toetsing en correctie methoden door minister

Artikel 20.5 Toetsing en correctie methoden door minister

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Onze Minister die het aangaat is voor de toepassing van deze wet voor omgevingswaarden als bedoeld in artikel 2.13 en paragraaf 2.3.4 bevoegd tot toetsing van:
a. de nauwkeurigheid van een meetmethode of een andere methode waarmee op grond van artikel 20.2 of 20.3 de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving of het effect van activiteiten, maatregelen of andere in artikel 3.17 genoemde elementen worden gemeten of berekend,
b. de nauwkeurigheid van de toepassing van een onder a bedoelde methode.

2. Die minister kan bepalen dat bij de toetsing verkregen resultaten over de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving voor de toepassing van deze wet in de plaats treden van eerdere of op een andere manier verkregen resultaten van monitoring. Hij informeert in dat geval het betrokken bestuursorgaan.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr 3, p. 313)

In het eerste lid van artikel 20.5 wordt «Onze Minister» vervangen door «Onze Minister die het aangaat». Op dit moment komen alle omgevingswaarden en andere monitoringsparameters van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Het stelsel staat echter niet in de weg aan omgevingswaarden met andere verantwoordelijke Ministers. Het vervangen van «Onze Minister» door «Die Minister» in het tweede lid van dit artikel, sluit aan bij de wijziging van het eerste lid.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 600)

Dit artikel biedt de mogelijkheid om de nauwkeurigheid van een methode of de nauwkeurigheid van de toepassing van een methode te kunnen toetsen en eventueel resultaten te kunnen vervangen naar aanleiding van de toetsing. Dit is onder meer noodzakelijk gebleken bij methoden voor luchtkwaliteit, om tot een landelijk geharmoniseerd beeld te komen. Dit artikel beoogt de naleving te waarborgen van de op basis van artikel 20.3 aan metingen en modelberekeningen te stellen eisen. Toetsing van een meet- of rekenmethode of van de toepassing daarvan zal slechts in uitzonderlijke situaties plaatsvinden, indien er sterke twijfels zijn over de betrouwbaarheid van een methode of van daarmee verkregen resultaten. De mogelijkheid van een toetsing verzekert een juiste uitvoering van de richtlijnen op het gebied van met name luchtkwaliteit en daarbij behorende rapportages aan de Europese Commissie. Het tweede lid biedt de mogelijkheid om de toetsingsresultaten in de plaats te laten treden van de oorspronkelijke resultaten. Ook van deze bevoegdheid zal zeer terughoudend gebruik worden gemaakt.