1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 20. Monitoring en informatie
  5. Afdeling 20.4 Evaluatie
  6. 20.18 Wetenschappelijk onderzoek van de fysieke leefomgeving

Artikel 20.18 Wetenschappelijk onderzoek van de fysieke leefomgeving

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Het Planbureau voor de Leefomgeving brengt ten minste eenmaal in de vier jaar een wetenschappelijk rapport uit, waarin de ontwikkeling van de kwaliteit van bij ministeriële regeling aangewezen onderdelen of aspecten van de fysieke leefomgeving wordt beschreven.

2. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap brengt ten minste eenmaal in de vier jaar een wetenschappelijk rapport uit, waarin de ontwikkeling van de staat van cultureel erfgoed en werelderfgoed wordt beschreven.

3. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevordert het onderzoek en wetenschappelijk werk, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de vogelrichtlijn en artikel 18, eerste lid, van de habitatrichtlijn.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 607)

Artikel 20.18 beoogt continuïteit in de rapportages door het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze laatste stelt elke vier jaar een wetenschappelijke rapportage op over de staat van cultureel erfgoed (de Erfgoedbalans) op basis van de Erfgoedmonitor, die onder regie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) wordt bijgehouden. Deze rapportage moet ook worden bezien in het licht van verplichtingen in het kader van de mer-richtlijn, die ook betrekking heeft op cultureel erfgoed. Met de Wet op de archeologische monumentenzorg is dit tot uitdrukking gebracht door de medeverantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor dit stelsel in de Wet milieubeheer op te nemen. De taak van het PBL, die nu is verankerd in artikel 4.2 van de Wet milieubeheer, sluit aan bij artikel 5, vierde lid, van het verdrag van Aarhus dat verplicht tot het publiceren en verspreiden van een nationaal rapport over de toestand van het milieu. De reikwijdte van de rapportage door het PBL wordt bij ministeriële regeling bepaald, omdat deze niet alle onderdelen van de fysieke leefomgeving zal betreffen, maar het milieu in brede zin. Het is daarbij niet de bedoeling dat de taken van het PBL gaan overlappen met die van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de RCE of andere onderdelen van diensten die over de fysieke leefomgeving rapporteren. Ook is er geen aanleiding voor rapportageverplichtingen over de toestand van de infrastructuur en bouwwerken. Daarmee wordt de bestaande praktijk bestendigd en geformaliseerd, uitgaande van waar op nationaal niveau de expertise is ondergebracht.