1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 22. Overgangsrecht
  5. Afdeling 22.1 Overgangsfase
  6. 22.1.1 Van omgevingsplan met tijdelijk deel tot omgevingsplan
  7. 22.2 Omgevingsplanregels van rijkswege

Artikel 22.2 Omgevingsplanregels van rijkswege

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat regels die voor de inwerkingtreding van deze wet bij of krachtens de wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels al dan niet tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.

2. Bij een besluit tot vaststelling of wijziging van een omgevingsplan kunnen die regels worden gewijzigd.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr 3, p. 324-325)

Artikel 22.2 biedt de grondslag voor de zogenoemde «bruidsschat». In de nieuwe regels op grond van de Omgevingswet worden bepaalde onderwerpen of aspecten niet langer met algemene regels op rijksniveau geregeld, maar wordt de regulering primair aan decentrale overheden overgelaten. Dit betreft bijvoorbeeld regels over gevolgen van activiteiten voor de fysieke leefomgeving, die beperkt blijven tot het lokale niveau: geluidhinder, trillingshinder, geurhinder, lichthinder en externe veiligheid door bedrijfsmatige activiteiten. Deze onderwerpen zijn nu deels in het Activiteitenbesluit milieubeheer geregeld. Bij de stelselherziening zullen die regels primair een plaats in het omgevingsplan krijgen. Op die manier kunnen de regels worden afgestemd op de lokale omstandigheden en in verband worden gebracht met de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In verband met de nieuwe opzet van de omgevingsvergunningplicht voor bouwactiviteiten, zal de vergunningplicht voor het bouwen in verband met een beoordeling aan het omgevingsplan ook niet langer op wetsniveau worden geregeld. Gemeenten zullen de vergunningplicht voor bouwactiviteiten en het in stand houden van bouwwerken in het omgevingsplan gaan reguleren. Voor zover sturing wenselijk is met het oog op provinciale of nationale belangen of vanwege overwegingen van doelmatigheid, doeltreffendheid of vanwege de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting vindt die plaats met instructieregels. Dit betekent dat voor een aantal van die onderwerpen in het omgevingsplan regels moeten worden opgenomen. Denk aan de emissie van geur, geluid en trillingen door bedrijfsmatige activiteiten. Ook zullen er instructieregels worden gesteld met het oog op het in het omgevingsplan reguleren van de vergunningplicht voor bouwactiviteiten en het in stand houden van bouwwerken. De instructieregels zullen in het Besluit kwaliteit leefomgeving worden opgenomen. Voor andere onderwerpen is het stellen van regels door decentrale overheden optioneel. Denk aan de regels voor andere typen milieugevolgen van de horeca, recreatie en detailhandel dan de hier genoemde.

Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet en gedurende de overgangsfase zullen nog niet alle gemeenten in hun omgevingsplan de desbetreffende regels hebben opgenomen. Om te voorkomen dat bepaalde onderwerpen bij inwerkingtreding van de Omgevingswet nog ongeregeld zijn en er een gat valt tussen bijvoorbeeld de huidige vergunningplicht voor bouwactiviteiten uit de Wabo, de huidige regels in het Activiteitenbesluit milieubeheer en de omgevingsplanregels, wordt in overgangsrecht voorzien. Dit geldt zowel voor de onderwerpen waarvoor in het omgevingsplan regels opgenomen moeten worden, als voor onderwerpen waarvoor het stellen van regels door decentrale overheden optioneel is, maar die nu nog door het Rijk geregeld zijn. De mate waarin de verschuiving in regulering van deze onderwerpen of aspecten plaatsvindt, is afhankelijk van de nieuwe algemene maatregelen van bestuur op grond van de Omgevingswet. De overgangsrechtelijke voorzieningen zullen dan ook via het Invoeringsbesluit Omgevingswet worden getroffen. In dit artikel wordt voorzien in een grondslag om te bepalen dat de bestaande regels die bij of krachtens de wet zijn gesteld, in het omgevingsplan worden opgenomen. Als een soort «bruidsschat» wordt aan elk omgevingsplan, zoals dat bij inwerkingtreding van de Omgevingswet in alle gemeenten van toepassing is en dat wordt gevormd door het samenstelsel van de in artikel 4.6 bedoelde besluiten, dus ook een set regels toegevoegd die bedoeld zijn om een vacuüm voorkomen. Het kan zowel regels betreffen die onderdeel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan als regels die deel uitmaken van het nieuwe deel.

De vorm van de regels die als «bruidsschat» worden toegevoegd kan wijzigen ten opzichte van de vorm die de huidige Rijksregels hebben. Zo kunnen beoordelingsregels voor vergunningen in de vorm van een algemene regel in het omgevingsplan worden opgenomen. Het gaat erom dat de inhoud wordt gecontinueerd. In het artikel is daarom bepaald dat het om gelijkwaardige regels moet gaan.

De voorgestelde grondslag biedt overigens ook de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over medebewindsregels in gemeentelijke verordeningen. Door de inwerkingtreding van de Omgevingswet en wijzigingen of intrekking van de bestaande wetten kan de grondslag van die verordeningsregels namelijk komen te vervallen. Dat is niet altijd wenselijk. Daarom wordt ook voorzien in de mogelijkheid dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat regels uit medebewindsverordeningen, die door het intrekken van wetten komen te vervallen, deel uitmaken van het omgevingsplan. Een voorbeeld van een dergelijke medebewindsverordening is de geurverordening op grond van de Wet geurhinder en veehouderij.

Gemeenten kunnen de op grondslag van deze bepaling aan het omgevingsplan toegevoegde regels vervolgens met toepassing van de nieuwe regels van het stelsel van de Omgevingswet aanpassen aan de lokale situatie en desgewenst ook schrappen voor zover instructieregels daaraan niet in de weg staan. Dit is geregeld in het tweede lid.