1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 22. Overgangsrecht
  5. Afdeling 22.1 Overgangsfase
  6. 22.1.2 De toepassing van in een verordening of het tijdelijke deel van het omgevingsplan opgenomen regels
  7. 22.12 Uitsluiting gebruik afwijkbevoegdheid bestemmingsplan

Artikel 22.12 Uitsluiting gebruik afwijkbevoegdheid bestemmingsplan

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

Als in het tijdelijke deel van een omgevingsplan op grond van artikel 3.6a van de Wet ruimtelijke ordening is uitgesloten dat van dat plan voor een bepaalde termijn kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning, geldt die bepaling als een verbod om voor een termijn van ten hoogste tien jaar een activiteit te verrichten.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr 3, p. 331-332)

Artikel 3.6a Wro biedt de mogelijkheid om bij bestemmingsplan uit te sluiten dat daarvan voor een bepaalde termijn bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, sub 2°, Wabo (dus «buitenplans»), indien het belang ter bescherming waarvan een bepaalde bestemming in het plan is opgenomen zich daarmee niet verdraagt. Gelet op de uitwerking van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, sub 2°, Wabo in artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ging het daarbij om gevallen waarbij voor een termijn van ten hoogste tien jaar van het bestemmingsplan werd afgeweken. In deze constructie kon wel – eveneens «buitenplans» – met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, sub 3°, Wabo een omgevingsvergunning worden verleend. Gelet op de systematiek van de regulering voor de omgevingsplanactiviteit onder de Omgevingswet, waarbij een onderscheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, sub 2° en 3°, Wabo komt te vervallen, wordt in artikel 22.12 voorgesteld om ingeval in het tijdelijk deel van het omgevingsplan toepassing is gegeven aan artikel 3.6a Wro, die bepaling aan te merken als een verbod om voor een termijn van ten hoogste tien jaar een activiteit te verrichten. Het blijft in dat geval niettemin mogelijk om in afwijking van die bepaling een vergunning te verlenen voor een tijdelijke activiteit. Gelet op de systematiek van de beoordelingsregels voor de omgevingsplanactiviteit zoals die blijkt uit artikel 5.21 van de Omgevingswet zoals dat door hoofdstuk 1 van deze wet wordt gewijzigd, betekent dit dat als er een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend voor een activiteit waarop dit verbod van toepassing is, altijd bezien moet worden of de vergunning «buitenplans» kan worden verleend op grond van het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.