1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 23. Overige en slotbepalingen
  5. Afdeling 23.2 Experimenteerbepaling
  6. 23.3 Experimenten

Artikel 23.3 Experimenten

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan, met inachtneming van internationaalrechtelijke verplichtingen, bij wijze van experiment worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens:
a. deze wet,
b. de Elektriciteitswet 1998, voor zover dat geen gevolgen heeft voor de opbrengst van de energiebelasting, bedoeld in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag,
c. de Gaswet,
d. de Huisvestingswet 2014,
e. de Leegstandswet,
f. de Warmtewet,
g. de Wet milieubeheer

2. Een experiment wordt alleen aangewezen als dit beoogt bij te dragen aan het nastreven van de doelen, bedoeld in artikel 1.3, aanhef en onder a, waaronder de verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de te volgen procedures of de besluitvorming daarover.

3. Bij de maatregel wordt in ieder geval bepaald:
a. wat het doel van het experiment is,
b. wat de beoogde gevolgen voor de fysieke leefomgeving zijn,
c. welk bestuursorgaan verantwoordelijk is voor de uitvoering van het experiment,
d. wat de tijdsduur van het experiment is, waarbij geldt dat het experiment niet langer duurt dan nodig is voor het doel van het experiment,
e. van welke regels kan worden afgeweken,
f. welke afwijkingen voor bij de maatregel aan te wijzen gevallen zijn toegestaan,
g. voor welk gebied of voor welke besluiten die afwijkingen zijn toegestaan,
h. hoe lang die afwijkingen ten hoogste, met een maximum van tien jaar als het gaat om omgevingswaarden, zijn toegestaan,
i. welke afwijkingen na afloop van het experiment toegestaan blijven,
j. hoe de evaluatie van het experiment wordt uitgevoerd en hoe vaak tussentijds wordt gemonitord met het oog op de doelen, bedoeld in het tweede lid, en de beoogde gevolgen voor de fysieke leefomgeving.

4. Afwijkingen als bedoeld in het derde lid, onder i, zijn alleen toegestaan als het gaat om afwijkingen die onderdeel zijn van het experiment en wanneer het in overeenstemming brengen met de regelgeving na afloop van het experiment onevenredig is in verhouding tot het te beschermen belang van de fysieke leefomgeving.

5. Als uit de monitoring en evaluatie, bedoeld in het derde lid, onder j, blijkt dat het experiment niet bijdraagt aan de doelen, bedoeld in het tweede lid, neemt degene die het experiment uitvoert maatregelen gericht op het bereiken van die doelen.

6. Het verantwoordelijke bestuursorgaan, bedoeld in het derde lid, onder c, kan aanwijzingen geven tot het treffen van maatregelen. Artikel 19.4, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

7. Als de te nemen maatregelen niet toereikend zijn, kan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besluiten om het experiment te beëindigen. Aan dat besluit kunnen voorschriften worden verbonden.

8. Als de evaluatie van een experiment aanleiding geeft tot het aanpassen van regelgeving, kan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in afwijking van de maatregel waarbij de tijdsduur van het experiment is bepaald, een besluit nemen om die tijdsduur met ten hoogste vijf jaar te verlengen met het oog op het aanpassen van die regelgeving.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr 3, p. 335)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan als stelselverantwoordelijke voor het omgevingsrecht bepalen dat een experiment wordt beëindigd of de tijdsduur van een experiment wordt verlengd. Om die reden wordt in het zevende en achtste lid van dit artikel «Onze Minister» vervangen door «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties». De verantwoordelijkheid voor de Crisis- en herstelwet berust bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Oorspronkelijke wettekst

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan, met inachtneming van internationaalrechtelijke verplichtingen, bij wijze van experiment worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens:
a. deze wet,
b. de Elektriciteitswet 1998, voor zover dat geen gevolgen heeft voor de opbrengst van de energiebelasting, bedoeld in de Wet belastingen op milieugrondslag,
c. de Warmtewet,
d. de Wet milieubeheer.

2. Een experiment wordt alleen aangewezen als dit beoogt bij te dragen aan het nastreven van de doelen, bedoeld in artikel 1.3, aanhef en onder a, waaronder de verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de te volgen procedures of de besluitvorming daarover.

3. Bij de maatregel wordt in ieder geval bepaald:
a. wat het doel van het experiment is,
b. wat de beoogde gevolgen voor de fysieke leefomgeving zijn,
c. welk bestuursorgaan verantwoordelijk is voor de uitvoering van het experiment,
d. wat de tijdsduur van het experiment is, waarbij geldt dat het experiment niet langer duurt dan nodig is voor het doel van het experiment,
e. van welke regels kan worden afgeweken,
f. welke afwijkingen voor bij de maatregel aan te wijzen gevallen zijn toegestaan,
g. voor welk gebied of voor welke besluiten die afwijkingen zijn toegestaan,
h. hoe lang die afwijkingen ten hoogste, met een maximum van tien jaar voor zover het omgevingswaarden betreft, zijn toegestaan,
i. welke afwijkingen na afloop van het experiment toegestaan blijven,
j. hoe de evaluatie van het experiment wordt uitgevoerd en hoe vaak tussentijds wordt gemonitord met het oog op de doelen, bedoeld in het tweede lid, en de beoogde gevolgen voor de fysieke leefomgeving.

4. Afwijkingen als bedoeld in het derde lid, onder i, zijn alleen toegestaan wanneer het afwijkingen betreft die onderdeel zijn van het experiment en wanneer het in overeenstemming brengen met de regelgeving na afloop van het experiment onevenredig is in verhouding tot het te beschermen belang van de fysieke leefomgeving.

5. Als uit de monitoring en evaluatie, bedoeld in het derde lid, onder j, blijkt dat het experiment niet bijdraagt aan de doelen, bedoeld in het tweede lid, neemt degene die het experiment uitvoert maatregelen gericht op het bereiken van die doelen.

6. Het verantwoordelijke bestuursorgaan, bedoeld in het derde lid, onder c, kan aanwijzingen geven tot het treffen van maatregelen. Artikel 19.4, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

7. Als de te nemen maatregelen niet toereikend zijn, kan Onze Minister besluiten om het experiment te beëindigen. Aan dat besluit kunnen voorschriften worden verbonden.

8. Als de evaluatie van een experiment aanleiding geeft tot het aanpassen van regelgeving, kan Onze Minister, in afwijking van de maatregel waarbij de tijdsduur van het experiment is bepaald, een besluit nemen om die tijdsduur met ten hoogste vijf jaar te verlengen met het oog op het aanpassen van die regelgeving.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, p. 608-609)

De experimenteerbepaling van artikel 23.3 maakt het mogelijk dat tijdelijk van bepalingen van de in het eerste lid genoemde wetten kan worden afgeweken. Deze regeling bouwt voort op artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet. Als het experiment is afgelopen, wordt in beginsel weer teruggevallen op het algemene regime van de Omgevingswet. Het experiment zal daarop worden ingericht, zodat na afloop daarvan ook daadwerkelijk aan die reguliere eisen kan worden voldaan.
Op grond van artikel 23.3, tweede lid, wordt een experiment alleen aangewezen als dit, met het oog op duurzame ontwikkeling, beoogt bij de te dragen aan het nastreven van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. In de experimenteergrondslag wordt op wetsniveau geen nadere duiding van het doel en de functie van het experiment gegeven en wordt op wetsniveau de mogelijkheid tot afwijking niet verder ingekaderd omdat nog niet bekend is waarvoor het experiment zal worden uitgevoerd. Om echter de parlementaire betrokkenheid bij het experiment te verzekeren, is wel een voorhangprocedure voor de betrokken algemene maatregel van bestuur in het wetsvoorstel opgenomen.
Het derde lid bepaalt wat in de algemene maatregel van bestuur in ieder geval wordt opgenomen. Het doel van het experiment en de mogelijke afwijkingen van wettelijke voorschriften moeten bij algemene maatregel van bestuur uitgewerkt worden, uiteraard binnen de grenzen van het tweede lid. Voorts wordt bepaald welk bestuursorgaan verantwoordelijk is voor de uitvoering van het experiment. Ook de tijdsduur van het experiment wordt in de algemene maatregel van bestuur opgenomen. Verder moet worden aangegeven van welke regels kan worden afgeweken, welke afwijkingen zijn toegestaan, voor welk gebied of besluiten die afwijkingen zijn toegestaan en hoe lang de afwijkingen zijn toegestaan. Voor zover het omgevingswaarden betreft, kan daarvan voor een termijn van ten hoogste tien jaar worden afgeweken. Als het gaat om andere afwijkingen dan afwijkingen van omgevingswaarden, kan die termijn ook langer of zelfs permanent zijn. Vervolgens wordt in de algemene maatregel van bestuur ook aangegeven welke afwijkingen na afloop van het experiment toegestaan blijven. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het bij wijze van experiment afschaffen van een meldingsplicht waarbij na afloop van het experiment niet alsnog hoeft te worden gemeld. Verder wordt in het experiment opgenomen op welke wijze de monitoring en evaluatie zal plaatsvinden.
Voorts is in het vierde lid bepaald dat een experiment door kan lopen als de uitkomsten van het experiment na evaluatie aanleiding geven tot het wijzigen van regelgeving. De duur van het experiment kan in dat geval met ten hoogste vijf jaar worden verlengd met het oog op het aanpassen van die regelgeving.