1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 3. Omgevingsvisies en programma's
  5. Afdeling 3.2 Programma's
  6. 3.2.2 Verplichte programma's
  7. 3.8 Verplichte programma's provincie

Artikel 3.8 Verplichte programma's provincie

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Gedeputeerde staten stellen ter uitvoering van de richtlijn omgevingslawaai, overeenkomstig
artikel 3.6, een actieplan vast voor de volgende geluidbronnen:
a. belangrijke wegen als bedoeld in artikel 3, onder n, van die richtlijn, als het gaat om wegen die:                      1°. in beheer zijn bij de provincie, of                                                                                                              2°. in beheer zijn bij een gemeente of waterschap en zijn gelegen buiten een agglomeratie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,

b. belangrijke spoorwegen als bedoeld in artikel 3, onder o, van die richtlijn, voor zover het niet
gaat om spoorwegen als bedoeld in de artikelen 3.6, eerste lid, onder b, en 3.9,
eerste lid, onder b, onder 2°,
c. burgerluchthavens van regionale betekenis, als het gaat om belangrijke luchthavens
als bedoeld in artikel 3, onder p, van die richtlijn.

2. Gedeputeerde staten stellen ter uitvoering van de grondwaterrichtlijn, de kaderrichtlijn water, de
richtlijn overstromingsrisico’s, de zwemwaterrichtlijn en andere Europese richtlijnen over water
regionale waterprogramma’s vast.

3. Gedeputeerde staten van de provincie waarin een Natura 2000-gebied ligt of, als dat gebied in
meer dan een provincie ligt, gedeputeerde staten van de provincie waarin dat gebied grotendeels
ligt, stellen voor dat gebied een beheerplan vast.

Memorie van Toelichting: artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 155)

Eerste lid

De wijziging in artikel 3.8, eerste lid, onder a, beoogt de implementatie van de richtlijn omgevingslawaai te verbeteren. Hiertoe is de categorie wegen waarvoor gedeputeerde staten actieplannen (en geluidbelastingkaarten) moeten opstellen, verruimd naar alle wegen die belangrijk zijn en die niet in beheer zijn bij het Rijk. De reden hiervan is dat naast de wegen in beheer bij provincies, ook wegen in beheer bij waterschappen kunnen gelden als «belangrijk» in de zin van artikel 3 van de richtlijn omgevingslawaai.

De wijziging in het eerste lid, onder b, is redactioneel van aard en beoogt aan te sluiten bij het gewijzigde onderdeel a.

De wijziging in het eerste lid, onder c, beoogt de implementatie van de richtlijn te verbeteren. Belangrijke luchthavens zijn volgens artikel 3 van de richtlijn omgevingslawaai namelijk steeds burgerluchthavens met een bepaalde verkeersintensiteit.

Tweede lid

In artikel 3.8, tweede lid, vervalt aan het slot de zinsnede «, waarin het provinciale waterbeleid is opgenomen». Het provinciale waterbeleid wordt immers op grond van artikel 3.1, tweede lid, in samenhang met artikel 3.2 van de Omgevingswet primair opgenomen in de provinciale omgevingsvisie. De voorgestelde wijziging beoogt dubbelingen in de omgevingsvisie en het regionale waterprogramma uit te sluiten. Deze technische wijziging heeft geen betrekking op de mogelijkheden of de beleidsvrijheid van de provincie om regionale waterprogramma’s vast te stellen. Het strategische beleid zal in de provinciale omgevingsvisie worden opgenomen, de uitwerking van dat beleid in de regionale waterprogramma’s conform artikel 3.5 van de Omgevingswet. Uit de toelichting op artikel 3.8, tweede lid, blijkt dat het regionale waterprogramma niet beperkt is tot de uitvoering van EU-richtlijnen. Het programma kan ook het provinciale beleid bevatten voor zover dat niet in de omgevingsvisie is opgenomen. De wijziging heeft geen gevolgen voor de in artikel 3.7, tweede lid, van de Omgevingswet opgenomen verplichting. Die verplichting houdt in dat waterschappen met het oog op de verplichtingen uit de EU-waterrichtlijnen, voor zover deze betrekking heeft op hun taken, bij het opstellen van hun waterbeheerprogramma’s rekening houden met het regionale waterprogramma. Voor de bestaande programma’s is voorzien in overgangsrecht in artikel 4.57 (regionaal waterplan) van dit wetsvoorstel. In artikel 3.9 is eenzelfde technische wijziging opgenomen voor het nationale waterprogramma.

Oorspronkelijke wettekst

1. Gedeputeerde staten stellen ter uitvoering van de richtlijn omgevingslawaai, overeenkomstig artikel 3.6, een actieplan vast voor de volgende geluidbronnen:
a. belangrijke wegen als bedoeld in artikel 3, onder n, van die richtlijn en die in beheer zijn bij de provincie,
b. belangrijke spoorwegen als bedoeld in artikel 3, onder o, van die richtlijn en anders dan die, bedoeld in de artikelen 3.6, eerste lid, onder b, en 3.9, eerste lid, onder b,
c. belangrijke luchthavens van regionale betekenis als bedoeld in artikel 3, onder p, van die richtlijn.

2. Gedeputeerde staten stellen ter uitvoering van de grondwaterrichtlijn, de kaderrichtlijn water, de richtlijn overstromingsrisico's, de zwemwaterrichtlijn en andere Europese richtlijnen over water regionale waterprogramma's vast, waarin het provinciale waterbeleid is opgenomen.

3. Gedeputeerde staten van de provincie waarin een Natura 2000-gebied ligt of, als dat gebied in meer dan een provincie ligt, gedeputeerde staten van de provincie waarin dat gebied grotendeels ligt, stellen voor dat gebied een beheerplan vast.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 447-449)

Eerste lid

Dit lid biedt de grondslag voor het actieplan geluid voor wegen in het beheer bij de provincie, andere spoorwegen dan hoofdspoorwegen die zijn gelegen buiten een of meer agglomeraties van artikel 3.8 en voor luchthavens van regionale betekenis. Het gaat hier om de plannen zoals deze nu zijn opgenomen in paragraaf 11.2.3 (artikelen 11.11 tot en met 11.15) van de Wet milieubeheer en titel 8A.4 van de Wet luchtvaart. Het betreft hier de implementatie van het actieplan geluid uit de richtlijn omgevingslawaai. In het actieplan staan de maatregelen waarmee de provincie de geluidoverlast langs provinciale wegen, spoorwegen en luchthavens van regionale betekenis wil terugdringen.
Bij het deel van het actieplan dat ziet op spoor gaat het om conform de richtlijn omgevingslawaai belangrijke spoorwegen of delen daarvan die buiten een agglomeratie zijn gelegen. Anders dan bij wegen is er vrijwel geen sprake van spoorwegen in beheer bij een provincie. Daarom is de verplichting van de provincie beperkt tot op het grondgebied van de provincie gelegen belangrijke spoorwegen, die buiten een agglomeratiegemeente zijn gelegen. Belangrijke spoorwegen gelegen binnen een agglomeratie zijn onderdeel van het actieplan dat door het college van burgemeester en wethouders van de agglomeratiegemeente moet worden vastgesteld (artikel 3.5, aanhef en onder b).
De verplichting van dit onderdeel ziet zowel op lokale spoorwegen als op bijzondere spoorwegen die buiten een agglomeratie zijn gelegen. Voor de hoofdspoorwegen wordt een afzonderlijk actieplan geluid vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu. De verplichting daartoe is opgenomen in artikel 3.8, eerste lid, onder b.
Zoals de richtlijn ook voorschrijft wordt het actieplan geluid vastgesteld aan de hand van geluidbelastingkaarten. De grondslag voor de verplichting tot het vaststellen van deze kaarten is opgenomen in artikel 20.17.

Tweede lid

Dit lid biedt de grondslag voor regionale waterprogramma's. De elementen die in de huidige regionale waterplannen worden opgenomen ter uitvoering van EU-richtlijnen gaan op in regionale waterprogramma's. De doelen die op provinciaal niveau worden gesteld voor het regionale watersysteem (ter uitvoering van de grondwaterrichtlijn, de kaderrichtlijn water, de richtlijn overstromingsrisico's, de zwemwaterrichtlijn en andere EU-richtlijnen) krijgen een plaats in een programma. In deze programma's worden ten minste opgenomen:

  • de hoofdlijnen van het in de provincie te voeren waterbeleid en de bijbehorende aspecten van het ruimtelijke beleid, voor zover die niet al zijn opgenomen in de omgevingsvisie,
  • de onderdelen ter uitvoering van EU-richtlijnen, zoals doelstellingen, maatregelen, de aanwijzing van de oppervlaktewaterlichamen in de zin van de kaderrichtlijn water (waaronder kunstmatige of sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen) die niet in beheer zijn bij het Rijk, et cetera, en
  • de functies van de regionale wateren.

De grondslag voor stellen van nadere regels over deze onderwerpen is opgenomen in artikel 16.86. Inhoudelijke eisen aan programma's worden gesteld via instructieregels op grond van de artikelen 2.22 en 2.24.

Derde lid

Dit lid verplicht gedeputeerde staten tot het vaststellen van een beheerplan voor een Natura 2000-gebied. Dit zijn gebieden, die deel uitmaken van een samenhangend ecologisch netwerk op Europese schaal en die op grond van internationale verplichtingen (vogel- en habitatrichtlijn) moeten worden beschermd. Voor de definitie van «Natura 2000-gebied» wordt verwezen naar de bij artikel 1.1 behorende bijlage.

In het besluit tot aanwijzing en begrenzing van Natura 2000-gebieden (aanwijzingsbesluiten op grond van het voorstel voor de Wet natuurbescherming) worden, in termen van behoud of herstel, de instandhoudingsdoelen voor de te onderscheiden te beschermen habitats en soorten in de betrokken gebieden vastgelegd. De instandhoudingsdoelstellingen voor de habitats en soorten in een Natura 2000-gebied worden in omvang, ruimte en tijd verder uitgewerkt in de beheerplannen. De maatregelen die voor het bereiken van deze doelstellingen worden ingezet, worden in het beheerplan beschreven.

Het beheerplan heeft daarnaast ook een andere functie: het biedt ook duidelijkheid aan burgers, ondernemers en medeoverheden en aan het bevoegd gezag bij de beoordeling van activiteiten op hun effecten voor de natuurdoelen bij bijvoorbeeld vergunningverlening, bij de afweging over de inzet van andere maatregelen, zoals de aanschrijvingsbevoegdheid en beperking van de toegang van gebieden, maar ook de invulling van de zorgplicht.

Daarnaast heeft het beheerplan het karakter van een vrijstelling: activiteiten, waarvan in het beheerplan is aangegeven dat zij in overeenstemming zijn met de instandhoudingsdoelstellingen vallen niet langer onder de vergunningplicht van artikel 2.7, tweede lid, van het voorstel voor de Wet natuurbescherming. Een zelfde vrijstellingsfunctie heeft het beheerplan bij een aantal andere verbodsbepalingen voor de bescherming van soorten van de vogel- en habitatrichtlijn.

Verder kan het bevoegd gezag voor het beheerplan, voor zover het ook bevoegd gezag is voor de vergunningverlening of andere besluiten op grond van het voorstel voor de Wet natuurbescherming het beheerplan gebruiken voor het vaststellen van het beleid dat bij die vergunningen en besluiten zal worden gehanteerd. Het beheerplan krijgt dan het karakter van een beleidsregel.

Gelet op de specifieke functie (vrijstelling) die het beheerplan vervult in verhouding tot omgevingsvergunning voor het verrichten van een Natura 2000- of flora- en fauna-activiteit, is de uitvoeringsplicht van de programmatische aanpak van artikel 3.17, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing verklaard op de maatregelen die deel uitmaken van het beheerplan Natura 2000. Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel 3.17, derde lid. Anders dan het geval is voor de uitvoeringsplicht die is opgenomen in artikel 3.11 en die van toepassing kan worden verklaard op andere programma's van paragraaf 3.2.2, wordt in het beheerplan Natura 2000 zelf bepaald welke termijn geldt voor de plicht tot uitvoering van de daarin opgenomen maatregelen.
Bevoegd voor de vaststelling van het beheerplan zijn in de regel gedeputeerde staten van de provincie waarin het Natura 2000-gebied geheel of grotendeels ligt. Dit is anders als het gebieden of gedeelten daarvan betreft die geheel of gedeeltelijk worden beheerd door of onder verantwoordelijkheid vallen van één van de Ministers. Voor die gebieden of gedeelten daarvan is de betrokken Minister bevoegd gezag.