1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 3. Omgevingsvisies en programma's
  5. Afdeling 3.2 Programma's
  6. 3.2.2 Verplichte programma's
  7. 3.9 Verplichte programma's Rijk

Artikel 3.9 Verplichte programma's Rijk

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt de volgende programma’s vast:
a. een nationaal nec-programma als bedoeld in artikel 6 van de nec-richtlijn,
b. ter uitvoering van de richtlijn omgevingslawaai, overeenkomstig artikel 3.6, een actieplan
voor de volgende geluidbronnen:
1°. wegen in beheer bij het Rijk,
2°. hoofdspoorwegen,
3°. de luchthaven Schiphol en de overage burgerluchthavens van nationale
betekenis, als het gaat om belangrijke luchthavens als bedoeld in artikel 3, onder p, van die
richtlijn.

2. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt, in overeenstemming met Onze Ministers
die het aangaat, de volgende programma’s vast:
a. de stroomgebiedsbeheerplannen, bedoeld in artikel 13 van de kaderrichtlijn water, voor de
Nederlandse delen van de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems,
b. de overstromingsrisicobeheerplannen, bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de richtlijn
overstromingsrisico’s, voor de stroomgebiedsdistricten, genoemd onder a,
c. programma van maatregelen mariene strategie als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder b, van de kaderrichtlijn mariene strategie,
d. een maritiem ruimtelijk plan als bedoeld in artikel 4 van de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke
planning,
e. een nationaal waterprogramma.

3. Het beheerplan voor een Natura 2000-gebied dat geheel of gedeeltelijk wordt beheerd door een van Onze andere Ministers dan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit of dat eigendom is van de Staat der Nederlanden, wordt in afwijking van artikel 3.8, derde lid, voor dat gebied of dat gedeelte vastgesteld door Onze Minister bij wie op grond van artikel 2.19, vijfde lid, onder b, de taak berust om zorg te dragen voor het
nemen van maatregelen voor Natura 2000-gebieden.

4. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stelt een programma vast voor:

a. het verminderen van de depositie van stikstof op voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000- gebieden om te voldoen aan de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 2.15a, eerste lid;

b. het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor die habitats. Daarbij houdt Onze Minister rekening met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied en met de regionale en lokale bijzonderheden.

Memorie van Toelichting: artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 156-157)

Eerste lid

Voor de implementatie van de herziene nec-richtlijn (zie ook paragraaf 2.1.5 van deze memorie van toelichting) wordt voorgesteld om het nationaal nec-programma als verplicht programma toe te voegen (in artikel 3.9, eerste lid, Omgevingswet). Dit programma bevat de wijze waarop de in de richtlijn genoemde en in het Besluit kwaliteit leefomgeving op te nemen emissiereductiedoelstellingen verwezenlijkt zullen worden. Deze richtlijn stelt ook een aantal inhoudelijke en procedurele eisen aan dit programma. Deze eisen zullen, in lijn met die voor de andere programma’s, worden opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit. In het kader van dit programma is niet voorzien in verdergaande eisen dan die Europees verplicht zijn.

De wijziging in het eerste lid, onder c, beoogt de implementatie van de richtlijn te verbeteren. Volgens artikel 3 van de richtlijn omgevingslawaai zijn belangrijke luchthavens namelijk steeds burgerluchthavens met een bepaalde verkeersintensiteit.

Tweede lid

Met de voorgestelde redactionele wijziging in artikel 3.9, tweede lid, onder a, wordt beoogd beter aan te sluiten op de redactie van artikel 2.21, tweede lid, onder a. In beide bepalingen worden namelijk dezelfde Nederlandse delen van de genoemde stroomgebiedsdistricten bedoeld.

Voorgesteld wordt de verwijzing naar de kaderrichtlijn mariene strategie in artikel 3.9, tweede lid, onder c, aan te passen.

Beoogd is te verduidelijken welk onderdeel van het actieplan mariene strategie, bedoeld in artikel 5 van de kaderrichtlijn mariene strategie, een programma is als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Omgevingswet. Op grond van artikel 5 van de kaderrichtlijn mariene strategie ontwikkelen lidstaten voor hun mariene wateren een mariene strategie volgens het actieplan mariene strategie. Dat actieplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  1. een initiële beoordeling van de huidige milieutoestand van de betrokken wateren en de milieueffecten van menselijke activiteiten daarop,
  2. omschrijving van de goede milieutoestand van de betrokken wateren, iii. vaststelling van een reeks milieudoelen en daarmee samenhangende indicatoren,
  3. vaststelling en uitvoering van een monitoringprogramma voor voortgaande beoordeling en periodieke actualisering van de doelen, en
  4. programma’s van maatregelen gericht op het bereiken of behouden van een goede milieutoestand.

Daarnaast wordt voorgesteld om in artikel 3.9, tweede lid, onder d, een verwijzing naar de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning op te nemen. Artikel 4, eerste lid, van de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning bepaalt dat elke lidstaat een maritiem ruimtelijk plan voor haar mariene wateren vaststelt en uitvoert. Onder maritieme ruimtelijke planning wordt in de richtlijn verstaan het proces in het kader waarvan de autoriteiten van een lidstaat menselijke activiteiten in mariene gebieden analyseren en organiseren om ecologische, economische en sociale doelstellingen te bereiken. Dat proces bestaat uit een cyclus van tenminste de volgende stappen: het vaststellen van problemen en mogelijkheden, het vergaren van informatie, het vaststellen van plannen, besluitvorming, herziening of actualisering en het bewaken van de uitvoering. Bij het proces moet rekening worden gehouden met de wisselwerking tussen land en zee. Maritieme ruimtelijke planning ziet op mariene wateren van de lidstaat. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de maritieme ruimtelijke planning resulteert in een of meer maritieme ruimtelijke plannen (artikel 4, derde lid, van de kaderrichtlijn). De grondslag daarvoor is opgenomen in onderdeel d. Net zoals dat geldt voor een andere departementsoverstijgende rijksprogramma’s in artikel 3.9, wordt ook het maritiem ruimtelijk plan vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het plan kan desgewenst deel uitmaken van een ander programma, zoals het nationaal waterprogramma. De inhoudelijke eisen die op grond van de richtlijn gelden voor dit programma worden, in lijn met de andere programma’s, op amvb-niveau opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving

Derde lid

De voorgestelde wijziging is opgenomen naar aanleiding van de inspraakreacties op de consultatieversie van het aanvullingswetsvoorstel natuur. Met die aanvullingswet zal de Wet natuurbescherming overgaan naar het stelsel van de Omgevingswet. Uitgangspunt van dit aanvullingswetsvoorstel is dat de verdeling van bevoegdheden tussen bestuursorganen op dit punt beleidsneutraal zal worden ingebouwd. De voorgestelde formulering sluit nauwer aan bij de formulering van de Wet natuurbescherming.

In artikel 3.9, tweede lid, onder e, vervalt aan het slot, de zinsnede «waarin het nationale waterbeleid is opgenomen». Het nationale waterbeleid moet immers op grond van artikel 3.1, derde lid, in samenhang met artikel 3.2 van de Omgevingswet primair worden opgenomen in de nationale omgevingsvisie. Het strategische beleid zal in de nationale omgevingsvisie worden opgenomen, de uitwerking van dat beleid in het nationale waterprogramma. De voorgestelde wijziging beoogt dubbelingen in de omgevingsvisie en het nationaal waterprogramma uit te sluiten. Zie hiervoor ook de toelichting op de vergelijkbare wijziging in artikel 3.8

Het programma van maatregelen betreft een programma als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Omgevingswet.

Memorie van Toelichting: artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 985, nr. 3, p. 100-101)

In artikel 3.9, derde lid, van de Omgevingswet is voor Natura 2000-gebieden of gedeelten daarvan die in beheer zijn bij het Rijk, geregeld welke Minister bevoegd is tot het vaststellen van het beheerplan in plaats van gedeputeerde staten. Dit is dezelfde Minister die tot taak heeft voor het desbetreffende gebied of gedeelte daarvan instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen te treffen (zie artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wet natuurbescherming). Aangezien in het voorgestelde artikel 2.19, vierde lid, onder b, van de Omgevingswet is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald bij welke Minister ten aanzien van een gebied of gedeelte daarvan deze taak berust, is het van belang dat de bevoegdheid tot vaststelling van het beheerplan voor dergelijke gebieden of gedeelten daarvan op dezelfde wijze wordt geregeld. De voorgestelde wijziging van artikel 3.9, derde lid, van de Omgevingswet voorziet hierin. Het voorgestelde artikel 3.9, vierde lid, van de Omgevingswet voorziet in een wettelijke opdracht aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Infrastructuur en Waterstaat tot vaststelling van het programma aanpak stikstof. Verwezen wordt naar paragraaf 2.9.2 van deze memorie van toelichting.

Oorspronkelijke wettekst

1. Onze Minister stelt ter uitvoering van de richtlijn omgevingslawaai, overeenkomstig artikel 3.6, een actieplan vast voor de volgende geluidbronnen:
a. wegen in beheer bij het Rijk,
b. hoofdspoorwegen,
c. de luchthaven Schiphol en andere belangrijke luchthavens van nationale betekenis als bedoeld in artikel 3, onder p, van die richtlijn.

2. Onze Minister stelt, in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat, de volgende programma's vast:
a. de stroomgebiedsbeheerplannen, bedoeld in artikel 13 van de kaderrichtlijn water, voor de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems, voor zover die betrekking hebben of ook betrekking hebben op het Nederlandse grondgebied,
b. de overstromingsrisicobeheerplannen, bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de richtlijn overstromingsrisico's, voor de stroomgebiedsdistricten, genoemd onder a,
c. het actieplan, bedoeld in artikel 5 van de kaderrichtlijn mariene strategie,
d. een nationaal waterprogramma waarin het nationale waterbeleid is opgenomen.

3. Het beheerplan voor een Natura 2000-gebied dat geheel of gedeeltelijk wordt beheerd door een van Onze andere Ministers dan Onze Minister van Economische Zaken wordt in afwijking van artikel 3.8, derde lid, voor dat gebied of dat gedeelte vastgesteld door:
a. Onze Minister, als dat gebied of dat gedeelte onderdeel is van de rijkswateren,
b. Onze Minister van Defensie, als dat gebied of dat gedeelte een militair terrein is,
c. Onze Minister van Economische Zaken, in andere dan de onder a en b bedoelde gevallen.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 449-451)

Eerste lid

Dit lid bevat de grondslag voor de regeling voor het actieplan geluid voor wegen in het beheer bij het Rijk, hoofdspoorwegen, de luchthaven Schiphol en andere luchthavens van nationale betekenis ter implementatie van het actieplan geluid uit de richtlijn omgevingslawaai, zoals deze nu is opgenomen in paragraaf 11.2.3 (artikelen 11.11 tot en met 11.15) van de Wet milieubeheer en titel 8A.4 van de Wet luchtvaart. De uitwerking van deze plannen vindt, zoals dat ook voor andere programma's van deze afdeling het geval is, plaats via de instructieregels van hoofdstuk 2 en de procedurele bepalingen van hoofdstuk 16.
De verplichting tot het vaststellen van geluidbelastingkaarten, aan de hand waarvan het actieplan moet worden vastgesteld en waarnaar wordt verwezen in artikel 7 van de richtlijn omgevingslawaai, is geregeld in artikel 20.17.

Tweede lid

De onderdelen a en b van het tweede lid bevatten de grondslag voor stroomgebiedsbeheerplannen en overstromingsrisicobeheerplannen voor de vier stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems. Deze verplichtingen tot het vaststellen van deze programma's volgen uit respectievelijk de kaderrichtlijn water en de kaderrichtlijn overstromingsrisico's.
In de Waterwet zijn de stroomgebiedsbeheerplannen en overstromingsrisicobeheerplannen vastgesteld als bijlagen bij het nationale waterplan. In de Omgevingswet wordt de verplichting tot het vaststellen van deze programma's apart vermeld. Door het loskoppelen van deze programma's van bijvoorbeeld de omgevingsvisie wordt voorkomen, dat deze visie wordt onderworpen aan de procedurebepalingen die voor deze Europese plannen gelden, zoals een inspraaktermijn van zes maanden. Dit laat onverlet, dat dergelijke programma's kunnen worden gecombineerd. De Minister van Infrastructuur en Milieu (en eventuele andere verantwoordelijke Ministers) stellen deze Europees verplichte programma's vast, in nauwe samenwerking met de andere overheden, ieder met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheden in het waterbeheer. In afdeling 16.3 van het wetsvoorstel is de voorbereiding van de stroomgebiedsbeheerplannen en overstromingsrisicobeheerplannen geregeld. Voor de internationale afstemming met andere overheden biedt artikel 16.86 de grondslag. Artikel 2.21 vormt de grondslag voor het aanwijzen van de begrenzingen van de stroomgebiedsdistricten. Naast de verplichting tot het vaststellen van een actieplan, bedoeld in artikel 5 van de kaderrichtlijn mariene strategie kent de kaderrichtlijn water ook een verplichting tot het opstellen van een maatregelenprogramma. De eisen aan deze programma's vanuit de EU-richtlijnen zullen in een algemene maatregel van bestuur op grond van hoofdstuk 2 voor wat betreft de inhoud (via instructieregels) en hoofdstuk 16 als het gaat om onderwerpen en procedure worden vastgelegd.

Onderdeel c biedt de grondslag voor het vaststellen voor het actieplan zoals dat volgt uit de kaderrichtlijn mariene strategie. Net als dat geldt voor de andere programma's in dit hoofdstuk kan dit plan onderdeel uitmaken van een ander programma, in dit geval bijvoorbeeld het nationaal waterprogramma.
Net als voor de andere verplichte programma's geldt, dat de grondslag voor het stellen van inhoudelijke eisen aan dit actieplan is opgenomen in hoofdstuk 2 (via instructieregels) en voor procedurele eisen in hoofdstuk 16 als het gaat om vorm en procedure.
Evenals bij het stroomgebiedsbeheerplan op grond van de kaderrichtlijn water het geval is, kent de kaderrichtlijn mariene strategie een verplichting tot het vaststellen van een maatregelenprogramma (artikel 13, eerste tot en met vierde, zevende en achtste lid, en 14 van de richtlijn). Dit maatregelenprogramma zal als verplicht onderdeel worden opgenomen in een of meer waterprogramma's. Dit zal op grond van de instructieregels van hoofdstuk 2 worden geregeld. Artikel 3.11 biedt de grondslag voor een expliciete wettelijke verplichting tot het binnen een bepaalde termijn operationeel zijn van maatregelen die deel uitmaken van een programma. Voor de maatregelenprogramma's van de kaderrichtlijn mariene strategie en dat van de kaderrichtlijn water zal hieraan in ieder geval invulling worden gegeven op grond van de in de richtlijnen opgenomen verplichting.

Onderdeel d bevat de grondslag voor het nationaal waterprogramma. De meer concrete beleidsmatige aspecten uit het huidige nationale waterplan, zoals de maatregelen op nationaal niveau ter uitvoering van bijvoorbeeld de kaderrichtlijn water en de aanwijzing van functies van rijkswateren, krijgen een plaats in een waterprogramma van het Rijk. De huidige beheerplannen van het Rijk als waterbeheerder gaan ook op in het nationaal waterprogramma. Dit betekent dus dat er een verplicht waterprogramma op nationaal niveau zal zijn met zowel beleidsmatige als operationele aspecten. In dit programma worden ten minste opgenomen:

  • de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het Noordzeebeleid en de bijbehorende aspecten van het ruimtelijke beleid, voor zover die niet al zijn opgenomen in de omgevingsvisie,
  • de onderdelen ter uitvoering van EU-richtlijnen, zoals doelstellingen, maatregelen, de aanwijzing van de oppervlaktewaterlichamen in de zin van de kaderrichtlijn water (waaronder kunstmatige of sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen) die in beheer zijn bij het Rijk, de omschrijving van de goede milieutoestand van de Noordzee, et cetera,
  • de functies van de rijkswateren, en
  • de uitwerking van de waterbeheeraspecten van het hoofdwatersysteem.

Deze eisen worden aan het programma gesteld op grond van artikel 16.86. De strategische delen uit het nationaal waterplan op grond van de Waterwet gaan op in de nationale omgevingsvisie.

Derde lid

Deze bepaling bevat, eveneens als artikel 3.7, derde lid, de grondslag voor het vaststellen van een beheerplan voor een Natura 2000-gebied. Een beheerplan Natura 2000 wordt op grond van dat artikel vastgesteld door gedeputeerde staten. Deze bepaling regelt in afwijking daarvan, dat als een Natura 2000-gebied geheel of gedeeltelijk wordt beheerd door één van de Ministers, de bevoegdheid tot het vaststellen van een beheerplan bij die Minister(s) rust. Welke Minister bevoegd is, is afhankelijk van het soort gebied en het beheer. Het gaat om rijkswateren, defensieterreinen en andere terreinen voor het beheer waarvoor het Rijk verantwoordelijk is. Voor de overige terreinen is de Minister van Economische Zaken bevoegd.
Als een Minister bevoegd gezag is, is afstemming met de provincies waarin het Natura 2000-gebied is gelegen vanzelfsprekend essentieel om een samenhangende aanpak voor dat gebied te verzekeren. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3.7, derde lid.