1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 3. Omgevingsvisies en programma's
  5. Afdeling 3.2 Programma's
  6. 3.2.4 Programmatische aanpak
  7. 3.15 Toepassingsbereik programmatische aanpak

Artikel 3.15 Toepassingsbereik programmatische aanpak

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Deze paragraaf is van toepassing op programma’s als bedoeld in het tweede tot en met vierde
lid.

2. Bij omgevingsplan kunnen programma’s als bedoeld in artikel 3.16 worden aangewezen, die
betrekking hebben op omgevingswaarden van de gemeente als bedoeld in paragraaf 2.3.2 of een
andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving waarvoor in dat omgevingsplan een regel over
het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is
gesteld.

3. Bij omgevingsverordening kunnen programma’s als bedoeld in artikel 3.16 worden aangewezen,
die betrekking hebben op omgevingswaarden van de provincie als bedoeld in paragraaf 2.3.3 of
een andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving waarvoor een regel als bedoeld in artikel
2.22, eerste lid, 5.19, eerste lid, of 5.30 is gesteld.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen programma’s als bedoeld in artikel 3.16 worden
aangewezen, die betrekking hebben op omgevingswaarden van het Rijk als bedoeld in paragraaf
2.3.4 of een andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving waarvoor een regel als bedoeld in
artikel 2.24, eerste lid, of 5.18 is gesteld.

5. Bij omgevingsplan, omgevingsverordening of algemene maatregel van bestuur wordt bepaald
welk bestuursorgaan een programma kan vaststellen.

Memorie van Toelichting: artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 157-158)

Met de voorgestelde wijzigingen wordt nader verduidelijkt dat het van het bestuursniveau waarop een omgevingswaarde of een andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving wordt vastgesteld afhangt of daarvoor een programma met programmatische aanpak kan worden vastgesteld. Het bestuursorgaan dat een omgevingswaarde vaststelt of een andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving wil bereiken, kan ervoor kiezen om voor die omgevingswaarde of die andere doelstelling de programmatische aanpak toe te passen. Voor rijksomgevingswaarden betekent dit dat bij algemene maatregel van bestuur moet worden bepaald dat de programmatische aanpak van toepassing is. Voor provinciale omgevingswaarden en gemeentelijke omgevingswaarden wordt dit in de omgevingsverordening respectievelijk het omgevingsplan bepaald. Decentrale overheden kunnen niet op eigen initiatief programma’s met een programmatische aanpak vaststellen voor het voldoen aan omgevingswaarden of het bereiken van andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving die op een hoger bestuursniveau zijn vastgesteld. Om eventuele onduidelijkheid weg te nemen wordt voorgesteld om de inhoud van het tweede lid te verdelen over drie leden.

Oorspronkelijke wettekst

1. Deze paragraaf is van toepassing op programma's als bedoeld in het tweede lid.

2. Bij omgevingsplan, omgevingsverordening of algemene maatregel van bestuur kunnen programma's als bedoeld in artikel 3.16 worden aangewezen, die betrekking hebben op omgevingswaarden van gemeente, provincie of Rijk als bedoeld in paragraaf 2.3.2, 2.3.3 of 2.3.4 of een andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving waarvoor een regel als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, 2.24, eerste lid, 5.18, 5.19 of 5.30 is gesteld.

3. Bij omgevingsplan, omgevingsverordening of algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welk bestuursorgaan een programma kan vaststellen.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 455-456)

Eerste en tweede lid

Voor het voldoen aan een omgevingswaarde of het bereiken van een andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving, waarvoor door het Rijk of de provincie instructieregels zijn gesteld of beoordelingsregels voor omgevingsvergunningplichtige activiteiten gelden, kan de programmatische aanpak worden toegepast. Bij de laatste categorie doelstellingen gaat het in feite om materiële beslisnormen, waarmee door een ander bestuursorgaan bij bijvoorbeeld het besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor omgevingsvergunningplichtige actviteiten rekening moet houden (zie ook paragraaf 4.3.6 van het algemeen deel van de memorie van toelichting). Het is aan het bestuursorgaan dat het programma vaststelt, om te bepalen in hoeverre de inzet van het instrument programmatische aanpak in een bepaalde situatie geschikt is (zie ook paragraaf 4.2.5 van het algemeen deel van de memorie van toelichting).
Het bestuursorgaan dat verantwoordelijk is voor het vaststellen van een omgevingswaarde of een andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving wil bereiken, kan ervoor kiezen om voor die bepaalde omgevingswaarde of die doelstelling de programmatische aanpak toe te staan. Een programma dat een programmatische aanpak bevat is, evenals andere programma's uit hoofdstuk 3, erop gericht om aan een omgevingswaarde te voldoen of die andere doelstelling te bereiken. Het programma kent ook een specifieke juridische functie: als een programma als bedoeld in deze paragraaf is vastgesteld, vindt de manier waarop de omgevingswaarde of die andere doelstelling bij de uitoefening van een taak of bevoegdheid van een bestuursorgaan wordt betrokken plaats op een bij omgevingsplan, omgevingsverordening of algemene maatregel van bestuur voor dat programma bepaalde wijze. Met inachtneming van de bij dat omgevingsplan, die omgevingsverordening of die algemene maatregel van bestuur gestelde regels, bepaalt het programma met programmatische aanpak de ruimte die, gegeven de omgevingswaarde of de andere doelstelling, beschikbaar is voor activiteiten. Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel 3.15.
Omwille van deze juridische werking van de programmatische aanpak en de daaraan verbonden verplichtingen, zoals de kwaliteitseisen van artikel 3.16 en de uitvoeringsplicht van artikel 3.17, zijn het eerste en tweede lid opgenomen. Deze leden regelen het toepassingsbereik van de programmatische aanpak. Voor zover een programma betrekking heeft op omgevingswaarden die door een ander bestuursorgaan worden vastgesteld, kunnen bestuursorganen dus niet zelf besluiten om de programmatische aanpak (via hun omgevingsplan of omgevingsverordening) van toepassing te laten zijn op een door hen vast te stellen of vastgesteld programma. Voor rijksomgevingswaarden betekent dit dat bij algemene maatregel van bestuur moet worden bepaald, dat de programmatische aanpak van toepassing kan zijn. Voor provinciale omgevingswaarden en gemeentelijke omgevingswaarden wordt dit in de omgevingsverordening respectievelijk het omgevingsplan bepaald. De algemene maatregel van bestuur, de verordening en het omgevingsplan geven voor een specifieke omgevingswaarde aan dat een programma als bedoeld in deze paragraaf kan worden opgesteld. Dat kan een verplicht programma zijn, dat al op grond van paragraaf 3.2.2 moet worden vastgesteld, maar ook op een onverplicht programma. Eenzelfde regeling geldt voor andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving dan omgevingswaarden; het kan zijn, dat een bestuursorgaan van Rijk of provincie ervoor kiest om geen omgevingswaarde vast te stellen, maar om voor een doelstelling voor de fysieke leefomgeving een instructieregel of beoordelingsregel voor een omgevingsvergunning vast te stellen. Zeker wanneer zo'n beleidsdoel kan worden uitgedrukt in objectieve termen, zoals meetbare of berekenbare eenheden, kan toepassing van het instrument programmatische aanpak vanuit het oogpunt van flexibiliteit wenselijk zijn. Zie ook het algemeen deel van de memorie van toelichting (paragraaf 4.3.6). Ook in dat geval is het op grond van dit artikel mogelijk om een programma met programmatische aanpak vast te stellen. De in deze paragraaf gestelde kwaliteitseisen gelden dan onverkort.
In de algemene maatregel van bestuur, de omgevingsverordening en het omgevingsplan zullen ook de eisen, zoals die in deze paragraaf zijn opgenomen over het programma met programmatische aanpak, nader kunnen worden uitgewerkt (zie verder de toelichting bij artikel 3.16).

Derde lid

Op grond van het derde lid wordt (bij algemene maatregel van bestuur, provinciale verordening en omgevingsplan) ook aangegeven welke bestuursorganen bevoegd zijn tot het vaststellen een programma als bedoeld in deze paragraaf voor een bepaalde omgevingswaarde of bepaalde andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving. Zo zal in de algemene maatregel van bestuur kunnen worden bepaald, dat naast een of meer Ministers, ook gedeputeerde staten of het college van burgemeesters en wethouders daartoe gerechtigd zijn. De omgevingsverordening kan bepalen, dat naast gedeputeerde staten ook het college van burgemeester en wethouders of het dagelijks bestuur van het waterschap bevoegd zijn tot het vaststellen van een programmatische aanpak. Het is vervolgens aan de bevoegde bestuursorganen om, onder andere rekening houdend met de eisen in artikel 3.16, ervoor te kiezen om een programmatische aanpak toe te passen.