1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 4. Algemene regels over activiteiten in de fysieke leefomgeving
  5. Afdeling 4.1 Algemene bepalingen voor regels over activiteiten
  6. 4.1.3 Bevoegd gezag
  7. 4.11 Provincie bevoegd gezag voor rijksregels

Artikel 4.11 Provincie bevoegd gezag voor rijksregels

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Op grond van artikel 4.3 worden voor de volgende activiteiten gevallen aangewezen waarin
gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn:
a. het gelegenheid bieden tot zwemmen en baden,
b. milieubelastende activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben
voor het grondwater. ,
c. beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot lokale spoorwegen,                                                                           d. Natura 2000-activiteiten en activiteiten met mogelijke verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied,
e. flora- en fauna-activiteiten,
f. activiteiten om populaties van in het wild levende dieren te beheren of om schade door dieren te bestrijden, met uitzondering van de jacht,
g. het gebruik en het onder zich hebben van middelen of installaties en het toepassen van methodes om dieren te vangen of te doden,
h. activiteiten die de introductie of verspreiding van invasieve uitheemse soorten tot gevolg hebben of kunnen hebben,
i. het vellen en beheren van houtopstanden,
j. landinrichtingsactiviteiten.

2. Bij het aanwijzen van gevallen worden de grenzen van artikel 2.3, tweede lid, in acht genomen.

3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, worden, als op grond van artikel 20, derde lid,
van de Wet personenvervoer 2000 een gebied is aangewezen, op grond van artikel 4.3 gevallen
aangewezen waarin het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, bedoeld in dat lid, het
bevoegd gezag is voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot lokale spoorwegen in dat
gebied.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 162)

Artikel 4.11 bevat de activiteiten waarvoor gedeputeerde staten bij het Besluit activiteiten leefomgeving worden aangewezen als bevoegd gezag voor de algemene regels voor die activiteiten. Voorgesteld wordt om de formulering van de activiteit in het eerste lid, onder b («het brengen van stoffen in het grondwater»), te wijzigen in: milieubelastende activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor het grondwater. Bij het nader uitwerken van deze activiteiten in het Besluit activiteiten leefomgeving is gebleken dat het nodig is om de huidige formulering te verbreden op de nu voorgestelde wijze. Deze wijziging moet worden gelezen in samenhang met de voorgestelde wijziging van artikel 5.10, eerste lid, onder c, onder 3°. Op grond van dat artikelonderdeel worden gedeputeerde staten in het Omgevingsbesluit als bevoegd gezag aangewezen om te beslissen op de enkelvoudige aanvraag om een omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten met betrekking tot het brengen van stoffen in het grondwater. Voor dat artikelonderdeel wordt een vergelijkbare wijziging voorgesteld, onder vernummering van dat onderdeel tot onderdeel 4°.

Verder wordt voorgesteld om aan artikel 4.11, eerste lid, een nieuw onderdeel c toe te voegen en om een derde lid aan het artikel toe te voegen. Beide wijzigingen hebben betrekking op de aanwijzing van het bevoegd gezag voor rijksregels over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot lokale spoorwegen. Bevoegd gezag zijn ofwel op grond van het eerste lid, onder c, gedeputeerde staten, ofwel op grond van het derde lid het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam dat in een vervoerregio verantwoordelijk is voor het lokaal spoor in dat gebied. Op de achtergrond van deze wijziging is al ingegaan bij de wijziging van artikel 2.18. Volstaan wordt met een verwijzing hiernaar.

Memorie van Toelichting: artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 985, nr. 3, p. 102-103)

De op grond van artikel 4.3 bij algemene maatregel van bestuur te stellen algemene regels kunnen een verbod inhouden om een activiteit te verrichten zonder voorafgaande melding aan het bevoegd gezag (artikel 4.4, eerste lid, van de Omgevingswet). Ook kan worden geregeld dat het bevoegd gezag zogeheten maatwerkvoorschriften kan stellen waarbij eventueel wordt afgeweken van de algemene regel (artikelen 4.5 van de Omgevingswet). Bij omgevingsverordening kunnen eventueel ook maatwerkregels worden gesteld (artikel 4.6 van de Omgevingswet). Verder kan worden geregeld dat het bevoegd gezag toestemming kan verlenen om in plaats van bij algemene maatregel van bestuur voorgeschreven maatregel een gelijkwaardige maatregel te treffen, of dat hiervan voorafgaande melding aan het bevoegd gezag wordt gedaan (artikel 4.7 van de Omgevingswet). De hoofdregel is dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is, tenzij anders bepaald op grond van de Omgevingswet (paragraaf 4.1.3 van de Omgevingswet). Bij de aanwijzing van gevallen waarin gedeputeerde staten of een Minister het bevoegd gezag zijn of is, wordt rekening gehouden met de algemene criteria voor de verdeling van taken en bevoegdheden van artikel 2.3, tweede en derde lid, van de Omgevingswet (artikelen 4.11, tweede lid, en 4.12, tweede lid, van de Omgevingswet). Aangezien in de uitvoering van de Wet natuurbescherming gedeputeerde staten of de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het bevoegd gezag zijn of is, en niet het college van burgemeester en wethouders, wordt voorgesteld om voor de activiteiten waarvoor op grond van dit wetsvoorstel algemene regels worden of kunnen worden gesteld, te bepalen dat gedeputeerde staten dan wel de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als bevoegd gezag dienen te worden aangewezen.

Onderdeel L voorziet in een wijziging van artikel 4.11 van de Omgevingswet. In dat artikel zijn de activiteiten opgenomen waarvoor in de algemene rijksregels gedeputeerde staten worden aangewezen als bevoegd gezag. Gedeputeerde staten zullen voor de volgende activiteiten worden aangewezen als bevoegd gezag, tenzij er sprake is van een nationaal belang, in welk geval de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zal worden aangewezen op grond van artikel 4.12 van de Omgevingswet (zie hierna):

– Natura 2000-activiteiten;

– flora- en fauna-activiteiten;

– activiteiten om populaties van in het wild levende dieren te beheren of om schade door dieren te bestrijden, met uitzondering van de jacht;

– het gebruik of onder zich hebben van middelen of installaties of het toepassen van methodes om dieren te vangen of te doden;

– het vellen en beheren van houtopstanden.

Voor de volgende activiteiten zullen gedeputeerde staten alleen worden aangewezen wanneer bij algemene maatregel van bestuur deze hiermee verband houdende taken en bevoegdheden aan provincies worden toegedeeld (voorgesteld gewijzigd artikel 2.18, eerste lid, onder f, onder 2°, tweede streepje, van de Omgevingswet; zie paragraaf 3.3, onderdeel d, onder 2, onder d, van deze memorie van toelichting):

– activiteiten met mogelijke schadelijke gevolgen voor een bijzonder nationaal natuurgebied,

– activiteiten die de introductie of verspreiding van invasieve uitheemse soorten tot gevolg hebben.

Oorspronkelijke wettekst

1. Op grond van artikel 4.3 worden voor de volgende activiteiten gevallen aangewezen waarin gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn:
a. het gelegenheid bieden tot zwemmen en baden,
b. het brengen van stoffen in het grondwater.

2. Bij het aanwijzen van gevallen worden de grenzen van artikel 2.3, tweede lid, in acht genomen.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, p. 474)

In dit artikel is een aantal gevallen opgenomen waarvoor in de rijksregels gedeputeerde staten worden aangewezen als bevoegd gezag. Het gaat om gevallen waarvoor gedeputeerde staten nu ook bevoegd gezag is voor rijksregels. Dit artikel voorziet er in die lijn te continueren.