1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 4. Algemene regels over activiteiten in de fysieke leefomgeving
  5. Afdeling 4.3 Bijzondere bepalingen voor regels over activiteiten
  6. 4.3.1 Decentrale regels
  7. 4.17 Actualisering in verband met omgevingsplanactiviteiten

Artikel 4.17 Actualisering in verband met omgevingsplanactiviteiten

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

Het omgevingsplan wordt in ieder geval vijf jaar na het onherroepelijk worden van een
omgevingsvergunning voor een voortdurende buitenplanse omgevingsplanactiviteit,
waaraan geen termijn is verbonden als bedoeld in artikel 5.36, eerste lid, met die vergunning in
overeenstemming gebracht als het gaat om:
a. een omgevingsplanactiviteit bestaande uit het in stand houden van een bouwwerk,
b. een omgevingsplanactiviteit, anders dan onder a, die niet in overeenstemming is met een aan
een locatie toegedeelde functie-aanduiding.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 164-165)

In de eerste plaats wordt voorgesteld dit artikel te wijzigen in verband met de vervanging van de term «afwijkactiviteit» door het nieuwe begrip «omgevingsplanactiviteit» en meer in het bijzonder de introductie van het daaraan gekoppelde begrip «buitenplanse omgevingsplanactiviteit». Voor de achtergrond van deze wijziging en een nadere toelichting op deze nieuwe begrippen wordt verwezen naar paragraaf 2.2.1.2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting. Op de betekenis van «buitenplanse omgevingsplanactiviteit» in de context van dit artikel zal hierna worden ingegaan.

Verder wordt voorgesteld de reikwijdte van de in het artikel opgenomen actualiseringsplicht voor het omgevingsplan te verduidelijken. Het uitgangspunt is en blijft dat gemeenten ervoor zorgen dat een omgevingsplan actueel is. Daarbij is het, zoals al in de toelichting op dit artikel bij het wetsvoorstel Omgevingswet zelf is opgemerkt (voetnoot: Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, blz. 476–477), primair aan het gemeentebestuur om verleende omgevingsvergunningen om van het omgevingsplan af te wijken op een geschikt en doelmatig moment in te passen in het omgevingsplan. Dat speelt alleen voor omgevingsplanactiviteiten waarmee een blijvende inbreuk op het omgevingsplan wordt gemaakt. Zoals in bovengenoemde passage uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Omgevingswet al is opgemerkt, gaat het daarbij om activiteiten met een zodanige inbreuk op het omgevingsplan dat het noodzakelijk is dat regels met het oog op een aan een locatie toegedeelde functie worden gewijzigd of een in het omgevingsplan aan een locatie toegedeelde functie wordt gewijzigd. Of met andere woorden: een zinvolle toepassing van de desbetreffende onderdelen van het omgevingsplan is zonder het omgevingsplan te wijzigen niet meer mogelijk. Dit zal hoe dan ook niet aan de orde zijn bij activiteiten die slechts tijdelijk van aard zijn. Die behoeven daarom, zoals nu al in artikel 4.17 is bepaald, niet in het plan te worden ingepast.

Een verdere precisering van de activiteiten waarom het hier kan gaan, is dat het buitenplanse omgevingsplanactiviteiten moeten zijn. Dit zijn activiteiten waarbij buiten het omgevingsplan om wordt afgeweken van het omgevingsplan. Dit kunnen zijn activiteiten waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd zijn met het omgevingsplan – dit is het geval als de omgevingsvergunning voor de activiteit op grond van de in het omgevingsplan gestelde beoordelingsregels niet kan worden verleend – of andere activiteiten die in strijd zijn met het omgevingsplan. Daarmee vallen omgevingsvergunningen voor omgevingsplanactiviteiten die een activiteit inhouden waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die zijn verleend met toepassing van de daarvoor in het omgevingsplan gestelde regels buiten de actualiseringsplicht.

Het gemeentebestuur zal van geval tot geval moeten bezien of sprake is van een blijvende inbreuk op het omgevingsplan zoals hiervoor beschreven. Om daarbij nadere richting te bieden wordt voorgesteld om aan de in artikel 4.17 opgenomen verplichting om binnen vijf jaar het omgevingsplan te actualiseren toe te voegen dat het daarbij in ieder geval moet gaan om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit het in stand houden van een bouwwerk, of om andere omgevingsplanactiviteiten als die niet in overeenstemming zijn met een aan een locatie toegedeelde functie. Gedoeld wordt hier op een in het omgevingsplan voor een locatie aangeduide functie, waar de activiteit waarvoor een vergunning is verleend zich niet mee verdraagt. De betekenis van de eerstgenoemde omgevingsplanactiviteiten is uiteengezet in de paragrafen 2.2.1.4 en 2.2.1.5 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting, waarin is ingegaan op de splitsing van de bouwactiviteit in een bouwactiviteit voor de technische beoordeling en een bouwactiviteit voor de toets aan het omgevingsplan. Ook voor andere omgevingsvergunningen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten die voldoen aan het gestelde criterium van «niet tijdelijk» kan actualisering van het omgevingsplan aangewezen zijn, maar die gevallen laten zich op voorhand niet omschrijven, gelet op de brede strekking die het omgevingsplan heeft.

Oorspronkelijke wettekst

Het omgevingsplan wordt uiterlijk vijf jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning voor een voortdurende afwijkactiviteit, waaraan geen termijn is verbonden als bedoeld in artikel 5.36, eerste lid, met die vergunning in overeenstemming gebracht.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, p. 476-477)

Zoals in het algemeen deel van de memorie van toelichting al is toegelicht, is in dit wetsvoorstel afgezien van een generieke actualiseringsplicht voor het omgevingsplan. In plaats van een generieke actualiseringsplicht worden twee gerichte actualiseringsprikkels voorgesteld. Dat is het geval als het Rijk of de provincie op grond van hoofdstuk 2 van het wetsvoorstel een instructieregel of instructie stelt die moet worden verwerkt in het omgevingsplan. Bij die instructieregel of instructie kan een termijn worden gegeven waarbinnen deze in het omgevingsplan moet zijn ingepast. De andere prikkel voor het actueel houden van een omgevingsplan is opgenomen in dit artikel. De verplichting om het omgevingsplan met een afwijkactiviteit in overeenstemming te brengen geldt uitsluitend voor activiteiten met fysieke gevolgen voor de leefomgeving die blijvend in strijd zijn met de in het omgevingsplan gestelde regels. Het gaat hierbij om activiteiten met een zodanig blijvende inbreuk op het omgevingsplan, dat het noodzakelijk is dat de regels met het oog op de aan de locatie toegedeelde functie worden gewijzigd of dat zelfs de aan de locatie toegekende functie wordt gewijzigd. De verplichting om het omgevingsplan aan te passen geldt dus niet voor bijvoorbeeld tijdelijke activiteiten die afwijken van het omgevingsplan. De verplichting geldt evenmin voor activiteiten die geen blijvende inbreuk tot gevolg hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen in een situatie waarbij in de krachtens artikel 4.2, eerste lid, gestelde regels van het omgevingsplan is aangegeven dat het verboden is om bomen te kappen of bepaalde aanlegwerken te verrichten, zoals het scheuren van grasland. Als via een omgevingsvergunning voor zo'n afwijkactiviteit van deze regel wordt afgeweken, zal in de regel geen blijvende strijd met de regels uit het omgevingsplan ontstaan die een wijziging van het omgevingsplan nodig maken. De kap van één boom maakt geen blijvende inbreuk op het omgevingsplan. Deze activiteit hoeft dan ook niet te worden ingepast. Het verbod om bomen te kappen kan immers gewoon van toepassing blijven. Als bijvoorbeeld voor de bouw van een bouwwerk van de bouwregels van het omgevingsplan wordt afgeweken maakt dit wel een blijvende inbreuk op het omgevingsplan en dient een inpassing van het bouwplan in het omgevingsplan plaats te vinden. Zo zal bijvoorbeeld de bouw van een burgerwoning binnen een locatie waaraan een agrarische functie is toegedeeld, het noodzakelijk maken dat een woonfunctie wordt toegekend.

Het wordt primair aan het gemeentebestuur overgelaten om op een geschikt en doelmatig moment verleende omgevingsvergunningen voor afwijkactiviteiten in te passen in het omgevingsplan. Het gaat daarbij niet louter om een administratieve ad hoc inpassing van de toegestane afwijkactiviteit. Het doel van deze regeling is dat het omgevingsplan een actueel, integraal en consistent geheel blijft. De besluitvorming over de toelaatbaarheid van een concrete afwijkactiviteit is veelal minder vergaand dan de besluitvorming over de wijze waarop deze afwijkactiviteit op beleidsmatig verantwoorde en consistente wijze wordt ingepast in het omgevingsplan. Het toestaan van een activiteit op een bepaalde locatie zal daarbij veelal ook gevolgen moeten hebben voor de regels die gelden voor andere locaties waar de verleende omgevingsvergunning geen betrekking op had. Vandaar dat gemeenten primair zelf een doelmatig tijdstip binnen de beleidsontwikkeling kunnen kiezen om tot inpassing te komen. Om te voorkomen dat hierbij gehele vrijblijvendheid bestaat, is een ruime tijd geschonken van maximaal vijf jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning waarbinnen de inpassing in het omgevingsplan moet zijn vastgesteld.