1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 4. Algemene regels over activiteiten in de fysieke leefomgeving
  5. Afdeling 4.3 Bijzondere bepalingen voor regels over activiteiten
  6. 4.3.1 Decentrale regels
  7. 4.19 Regels over het uiterlijk van bouwwerken

Artikel 4.19 Regels over het uiterlijk van bouwwerken

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

Als in het omgevingsplan regels worden opgenomen over het uiterlijk van bouwwerken en de
toepassing daarvan uitleg behoeft, stelt de gemeenteraad beleidsregels vast voor de beoordeling of
een bouwwerk aan die regels voldoetvan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een
bouwactiviteit. Deze beleidsregels zijn zo veel mogelijk toegesneden op de te onderscheiden
bouwwerken.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 166-167)

Artikel 4.19 bevat de verplichting voor de gemeenteraad om beleidsregels vast te stellen voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, als in het omgevingsplan regels zijn opgenomen over het uiterlijk van bouwwerken en de toepassing daarvan uitleg behoeft. Voorgesteld wordt om de reikwijdte van het artikel uit te breiden door te bepalen dat er beleidsregels moeten worden vastgesteld ingeval het (in algemene zin) gaat om de beoordeling of een bouwwerk aan de regels over het uiterlijk van bouwwerken uit het omgevingsplan voldoet. Hierdoor wordt de verplichting om beleidsregels vast te stellen niet alleen van toepassing voor de gevallen waarin het gaat om het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning (waarbij het uit de aard der zaak gaat om regels over het uiterlijk van nieuw te bouwen bouwwerken) maar ook als het gaat om de beoordeling of er aanleiding is om op te treden vanwege het uiterlijk van bestaande bouwwerken (repressief welstandstoezicht).

Voor de regels met betrekking tot het uiterlijk van bestaande bouwwerken geldt, net zoals bij nieuwe bouwwerken, dat gemeenten er uiteraard voor kunnen kiezen om de regels in het omgevingsplan zoveel mogelijk te objectiveren en toe te spitsen op de onderscheiden locaties en bouwwerken. In die gevallen zullen de regels geen interpretatieruimte geven en heeft artikel 4.19 geen betekenis. Een gemeente kan echter ook werken met een generieke open norm zoals de regel dat het uiterlijk van bestaande bouwwerken in het algemeen niet ernstig in strijd mag zijn met redelijke eisen van welstand. De voorgestelde wijziging brengt mee dat een dergelijk open geformuleerde regel, net zoals dat nu onder de Woningwet is vereist, door de gemeenteraad moet worden geconcretiseerd in beleidsregels. Die beleidsregels moeten de criteria bevatten op grond waarvan de beoordeling kan plaatsvinden of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk ernstig in strijd is met redelijke eisen van welstand. Deze beleidsregels moeten zoveel mogelijk zijn toegesneden op de te onderscheiden bouwwerken. Het bevoegd gezag zal bij de uitoefening van een bevoegdheid, zoals bij de vergunningverlening of de handhaving, de regels uit het omgevingsplan moeten uitleggen aan de hand van de daarbij gestelde beleidsregels. Dat bevordert een consistente uitoefening van de bevoegdheid. Beleidsregels zijn niet burgerbindend en richten zich alleen tot het bevoegd gezag. Toch kan ook een eigenaar aan de hand van de beleidsregels een beter inzicht krijgen in hoe de regels van een omgevingsplan worden uitgelegd in een concrete situatie. Daarmee wordt het dus beter voorspelbaar onder welke omstandigheden het uiterlijk van zijn bouwwerk niet (meer) voldoet aan de eisen over dat uiterlijk.

Bij open geformuleerde regels is er sprake van een mate van beslissingsruimte. Ondanks dat er mogelijk beleidsregels zijn vastgesteld, blijft het een consequentie van die beslissingsruimte dat zich bij rechtstreeks burgerbindende regels de situatie kan voordoen dat een burger in redelijkheid niet hoeft te beseffen dat hij een in zo’n regel vastgelegde norm overtreedt. Dat kan een goede handhaafbaarheid belemmeren. De in artikel 4.5 van de Omgevingswet geboden grondslag om in een omgevingsplan te werken met een bevoegdheid tot het stellen van een maatwerkvoorschrift, kan hierin een oplossing bieden. Deze bevoegdheid kan op dezelfde manier worden uitgeoefend als de in artikel 13a van de Woningwet opgenomen bevoegdheid tot het opleggen van een verplichting tot naleving van de in artikel 12, eerste lid, van de Woningwet geformuleerde regel dat het uiterlijk van een bestaand bouwwerk niet ernstig in strijd mag zijn met redelijke eisen van welstand. Een vergelijkbare opzet kan vorm worden gegeven door in het omgevingsplan te bepalen dat een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld ten aanzien van het uiterlijk van een bouwwerk als dat ernstig in strijd is met redelijke eisen van welstand, met als doel om maatregelen te treffen die die strijd wegnemen. Met het stellen van het maatwerkvoorschrift kan worden geconcretiseerd welke specifieke aanpassingen aan het uiterlijk van het bouwwerk moeten plaatsvinden. Net als een last onder bestuursdwang of dwangsom, wordt een maatwerkvoorschrift gesteld bij een appellabel besluit. De belanghebbende kan daar dus in bezwaar en beroep tegen opkomen. Bij het maatwerkvoorschrift wordt een termijn gesteld waarbinnen de verlangde maatregelen getroffen moeten zijn. Als niet tijdig aan het opgelegde maatwerkvoorschrift wordt voldaan, is er sprake van een overtreding en kan het bevoegd gezag handhavend optreden. De situatie waarin ten aanzien van een bouwwerk een mogelijkheid bestaat om een maatwerkvoorschrift te stellen is dus op zichzelf nog geen overtreding, maar het niet nakomen van het maatwerkvoorschrift vormt eerst de overtreding ten aanzien waarvan handhavend kan worden opgetreden. Overigens geldt bij dergelijke besluiten altijd dat er eerst contact is met een gebouweigenaar, die op grond van artikel 4:8 Awb een zienswijze naar voren kan brengen over het voornemen om een maatwerkvoorschrift op te leggen. Naar aanleiding van dat contact kan een gebouweigenaar ook vrijwillig besluiten om bepaalde maatregelen te treffen, zodat het niet nodig is verdere actie te ondernemen.

Oorspronkelijke wettekst

Als in het omgevingsplan regels worden opgenomen over het uiterlijk van bouwwerken en de toepassing daarvan uitleg behoeft, stelt de gemeenteraad beleidsregels vast voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. Deze beleidsregels zijn zo veel mogelijk toegesneden op de te onderscheiden bouwwerken.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, p. 477)

In dit artikel is bepaald dat door de gemeenteraad beleidsregels worden vastgesteld wanneer regels in het omgevingsplan betrekking hebben op het uiterlijk van bouwwerken en bij de toepassing uitleg behoeven. In die beleidsregels worden de criteria opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling van het uiterlijk van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit betrekking heeft. Daarmee wordt aangesloten bij de regeling over het uitoefenen van welstandstoezicht zoals die in de Woningwet is opgenomen, waarbij de welstandscriteria in beleidsregels moeten zijn opgenomen (gemeentelijke welstandsnota). De gemeenteraad beslist daarbij zelf of, en zo ja, in welke delen van de gemeente en voor welke bouwwerken welstandstoezicht uitgeoefend gaat worden. Wanneer de raad voor het uitoefenen van welstandstoezicht kiest, moet het omgevingsplan regels daarover bevatten. Ook moeten de te hanteren welstandscriteria door de raad in beleidsregels worden vastgelegd, wanneer de daarover in het omgevingsplan opgenomen criteria bij hun toepassing uitleg behoeven. Die criteria moeten zoveel mogelijk zijn toegesneden op de onderscheiden bouwwerken.