1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 4. Algemene regels over activiteiten in de fysieke leefomgeving
  5. Afdeling 4.3 Bijzondere bepalingen voor regels over activiteiten
  6. 4.3.2 Rijksregels
  7. 4.22 Rijksregels milieubelastende activiteiten

Artikel 4.22 Rijksregels milieubelastende activiteiten

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over milieubelastende activiteiten worden gesteld met het oog
op:
a. het waarborgen van de veiligheid,
b. het beschermen van de gezondheid,
c. het beschermen van het milieu, waaronder het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van
lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, het zuinig gebruik van
energie en grondstoffen en een doelmatig beheer van afvalstoffen.

2. De regels strekken er in ieder geval toe dat:
a. alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging worden getroffen,
b. alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen,
c. de beste beschikbare technieken worden toegepast,
d. geen significante verontreiniging wordt veroorzaakt,
e. het ontstaan van afvalstoffen zo veel mogelijk wordt voorkomen en de ontstane afvalstoffen
doelmatig worden beheerd, 
f. energie doelmatig wordt gebruikt,
g. maatregelen worden getroffen om ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te
beperken,
h. bij de definitieve beëindiging van activiteiten maatregelen worden getroffen om significante
nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, p. 478-480)

Dit artikel geeft aan, met het oog waarop de algemene rijksregels voor milieubelastende activiteiten worden gesteld, en waartoe deze regels in ieder geval strekken. Het stellen van regels over milieubelastende activiteiten was al aan de orde op grond van verschillende artikelen van wetten die opgaan in de Omgevingswet, waaronder:
a. artikel 8.40 van de Wet milieubeheer, waarin is voorgeschreven om algemene milieuregels te stellen met betrekking tot inrichtingen;
b. artikel 10.32 van de Wet milieubeheer, op grond waarvan algemene regels worden gesteld met betrekking tot lozen van afvalwater in afvalwaterstelsels buiten inrichtingen;
c. de preventieve milieuregels ter bescherming van de bodem, zoals nu opgenomen in artikelen 6 tot en met 12a van de Wet bodembescherming.

De regels voor activiteiten, genoemd onder a, beogen een integrale bescherming van de fysieke leefomgeving tegen nadelige gevolgen van die activiteiten voor het milieu te waarborgen.
De activiteiten genoemd, onder b en c, hebben voornamelijk betrekking op het lozen van afvalwater op of in de bodem, in rioolstelsels en op zuiveringstechnische werken die niet in beheer zijn bij een waterschap. Al deze lozingsroutes vallen onder het begrip «emissie» en kunnen nadelige gevolgen hebben voor het milieu, omdat ze leiden tot directe of indirecte lozing in het water, maar ook uitstoot in de lucht of lozing in de bodem, afhankelijk van de behandeling en bestemming van het afvalwater.
Naar aanleiding van de reactie van de Unie van Waterschappen op de voor consultatie voorgelegde versie van het wetsvoorstel is besloten om de lozingsactiviteiten in een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, voor zover het betreft de gevolgen voor het watersysteem, niet als milieubelastende activiteit aan te merken. Voor zover aan die lozingsactiviteit andere nadelige gevolgen voor het milieu verbonden zijn dan effecten op het watersysteem, vallen die effecten overigens wel onder het begrip milieubelastende activiteit.

De grondslag heeft betrekking op milieubelastende activiteiten. Het begrip milieubelastende activiteit is breder dan het in artikel 8.40 van de Wet milieubeheer gehanteerde begrip «inrichting» en omvat ook een belangrijk deel van de hierboven onder b en c genoemde activiteiten. Waar van een inrichting pas sprake is, wanneer een activiteit een zekere continuïteit heeft (in de praktijk wordt wel als richtlijn een termijn aangehouden van zes maanden), kan het begrip «milieubelastende activiteit» ook op een korter durende activiteit zien. Het feit dat het begrip «inrichting» ziet op langer durende activiteiten, is goed verklaarbaar vanuit de ontstaansgeschiedenis daarvan. Het begrip «inrichting» werd al gehanteerd in de Hinderwet uit 1875, die bepaalde dat het verboden is «inrichtingen, welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken, op te rigten zonder vergunning». Waar het bij een vergunningplicht minder voor de hand ligt om kortdurende activiteiten daaronder te brengen, door de lange periode die de vergunningprocedure in beslag neemt in verhouding tot de duur en milieugevolgen van een dergelijke activiteit, is het kortdurende karakter bij het reguleren door middel van algemene regels geen bezwaar. Na de brede introductie van algemene regels worden in de praktijk dan ook voor dergelijke korter durende activiteiten veelal dezelfde voorschriften gesteld als voor langer durende verder identieke activiteiten. Door het bestaan van het begrip inrichting gebeurt dat nu echter in zelfstandige algemene maatregelen van bestuur, zoals het Besluit lozen buiten inrichtingen, wat de overzichtelijkheid van de regelgeving niet ten goede komt. Met het wegvallen van het begrip inrichting kunnen de algemene regels voor langere en kortere activiteiten worden geïntegreerd, waarbij het uiteraard mogelijk blijft om, waar nodig, voor korter durende activiteiten afgestemde voorschriften te stellen, bijvoorbeeld omdat voor het beperken van nadelige gevolgen van die activiteiten geen permanente emissiebeperkende technieken kunnen worden geplaatst.

Eerste lid

Het eerste lid geeft aan op bescherming van welke belangen de algemene regels gericht zijn. Dit artikel sluit aan bij artikel 2.1 van het wetsvoorstel en bouwt voort op de te beschermen belangen die in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer zijn genoemd.

Tweede lid

Het tweede lid schrijft voor waartoe de regels die gelden voor milieubelastende activiteiten in ieder geval moeten strekken. Het artikel is ontleend aan artikel 11 van de richtlijn industriële emissies en bouwt voort op verschillende bepalingen in de huidige wetgeving.
Bij het formuleren van nu geldende bepalingen van de Wabo en de Wet milieubeheer heeft de Europese regelgeving al een belangrijke rol gespeeld. Door de opeenvolgende aanpassingen en verwijzingen tussen de verschillende wetten is echter een complex en moeilijk toegankelijk geheel aan bepalingen over de inhoud van algemene regels ontstaan. Het tweede lid van artikel 4.22 bevat daarom een samenhangende en op Europese regels afgestemde bepaling over de inhoud van de algemene rijksregels.

In de op dit moment geldende wetgeving is de inhoud van dit artikellid verspreid over verschillende artikelen, waardoor de samenhang niet goed tot uitdrukking komt. Zo wordt in artikel 8.40 van de Wet milieubeheer, dat de grondslag vormt voor algemene regels met betrekking tot activiteiten met nadelige gevolgen voor het milieu, onder meer artikel 2.22, tweede en derde lid, Wabo van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat artikel verwijst vervolgens onder meer naar artikel 2.14 Wabo, dat in het eerste lid, onder c, onder meer bepaalt dat ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten worden toegepast en een verwijzing bevat naar milieukwaliteitseisen, vastgesteld bij of krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Het eerste lid, onder b, van artikel 2.14 Wabo bevat een verwijzing naar artikel 10.14 van de Wet milieubeheer, dat een verbinding legt met het afvalbeheersplan en de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalstoffen, en artikel 10.29a van de Wet milieubeheer, dat een voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater bevat. Artikel 1.1 van de Wet milieubeheer hanteert de begrippen doelmatig beheer van afvalstoffen en doelmatig beheer van afvalwater, waarin naar de hiervoor genoemde voorkeursvolgorden wordt verwezen.

Het hierboven genoemde artikel 2.22 Wabo bevat ook een grondslag voor het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur stellen van regels voor het aan de omgevingsvergunning (en via het van overeenkomstige toepassing verklaren daarvan op de voorbereiding van de algemene regels dus ook aan die algemene regels) verbinden van voorschriften. Wat milieu betreft is daaraan invulling gegeven met artikel 5.7 van het Besluit omgevingsrecht, dat onder andere het doelmatig gebruik van energie en grondstoffen noemt, het voorkomen van ongevallen en het beperken van de gevolgen daarvan en het treffen van maatregelen bij definitieve bedrijfsbeëindiging.

Uit de redactie van het tweede lid volgt dat de regels actueel gehouden moeten worden. Zo moet na het stellen van regels die voor de verschillende milieubelastende activiteiten via een doelvoorschrift of een middelvoorschrift toepassing van concrete beste beschikbare technieken verplichten regelmatig worden bezien of op grond van de ontwikkelingen op het gebied van beste beschikbare technieken de regels aanpassing behoeven. Dit is ook van belang vanwege artikel 17 van de richtlijn industriële emissies, dat vereist dat de lidstaten erop toezien dat de algemene verbindende voorschriften gelijke tred houden met de ontwikkelingen op het gebied van de beste beschikbare technieken. Ook wanneer bijvoorbeeld inzichten in wat onder een significante verontreiniging moet worden verstaan naar aanleiding van nieuwe gegevens zouden veranderen, zullen de algemene regels daarop zo nodig moeten worden aangepast.