1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 5. De omgevingsvergunning en het projectbesluit
  5. Afdeling 5.1 De omgevingsvergunning
  6. 5.1.3 De beoordeling van de aanvraag
  7. 5.19 Beoordelingsregels aanvraag artikel 5.1-activiteiten in omgevingsverordening

Artikel 5.19 Beoordelingsregels aanvraag artikel 5.1-activiteiten in omgevingsverordening

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Bij omgevingsverordening kunnen regels worden gesteld over het verlenen of weigeren
van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit, tenzij
het gaat om een op grond van artikel 5.26, vierde lid, aangewezen geval.

2. Bij het stellen van de regels, worden de grenzen van artikel 2.3,
tweede lid, in acht genomen. Artikel 2.32, eerste, vijfde en zesde lid, is van
overeenkomstige toepassing op die regels, waarbij een verzoek als bedoeld in artikel 2.32, eerste
lid, ook door Onze Minister die het aangaat kan worden gedaan.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 184-185)

De voorgestelde wijzigingen van artikel 5.19 betreffen in de eerste plaats het laten vervallen van het eerste lid. In dat artikellid is de grondslag opgenomen om in het omgevingsplan regels te stellen die ertoe strekken dat de omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit in ieder geval wordt verleend voor zover aan die regels is voldaan.

Achtergrond van dit artikellid is nog de systematiek die ervan uitgaat dat het in het omgevingsplan niet mogelijk is om daarin een verbod op te nemen een activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten. Zoals toegelicht in paragraaf 2.2.1.2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting, wordt bij dit wetsvoorstel voorgesteld deze systematiek los te laten en ook in het omgevingsplan het opnemen van een verbod als hiervoor bedoeld mogelijk te maken. De grondslag om een vergunningenstelsel op te nemen omvat uit de aard der zaak ook de grondslag om voor het verlenen of weigeren van die vergunning gronden op te nemen. Dat behoeft geen uitdrukkelijke regeling. Daarom hoeft artikel 5.19, eerste lid, niet te worden gewijzigd met het oog op de nieuwe systematiek en kan het artikellid vervallen.

In verband met het vervallen van artikel 5.19, eerste lid, wordt de nummering van de resterende leden van het artikel aangepast. In artikel 5.19, eerste lid (nieuw) wordt voorgesteld de mogelijkheid om in de omgevingsverordening regels te stellen over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor afwijkactiviteiten (in de terminologie van dit wetsvoorstel: omgevingsplanactiviteiten) die betrekking hebben op regels als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet, te laten vervallen. In aanvulling op paragraaf 2.2.1.1 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting wordt hierover het volgende opgemerkt. Bij de totstandkoming van de Omgevingswet is uitgangspunt geweest dat er ruimte zou moeten zijn om bepaalde situaties niet bij het omgevingsplan, maar wel bij een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit mogelijk te maken. Vandaar dat in artikel 5.19, eerste lid, de mogelijkheid is opgenomen voor de provincie om – los van de instructieregels voor omgevingsplannen – in de omgevingsverordening afzonderlijk beoordelingsregels voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor bepaalde afwijkactiviteiten (omgevingsplanactiviteiten) te stellen. Inmiddels is geconcludeerd dat er geen reden is dat de provincie of het Rijk hun instructieregels zo vormgeven dat gemeenten bepaalde activiteiten niet langs de weg van het omgevingsplan, maar wel langs de weg van een omgevingsvergunning zouden mogen toestaan. Een instructieregel beperkt de gemeente inhoudelijk, maar is geen middel om de gemeentelijke instrumentkeuze te sturen. Om die reden wordt voorgesteld in artikel 5.19, eerste lid, de mogelijkheid van het stellen van afzonderlijke beoordelingsregels door de provincie voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit (omgevingsplanactiviteit) te laten vervallen. De bedoeling is dat door een van overeenkomstige toepassing verklaring van de door de provincie gestelde instructieregels voor omgevingsplannen, deze instructieregels ook als beoordelingsregels voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit zullen gelden (zie hierover nader de wijzigingen van artikel 5.21, tweede lid, onder c, van de Omgevingswet die worden voorgesteld in dit wetsvoorstel).

In artikel 5.19, eerste lid (nieuw), wordt verder voorgesteld om van de mogelijkheid om in de omgevingsverordening regels te stellen over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit uit te zonderen de op grond van artikel 5.26, vierde lid (nieuw), aangewezen gevallen van die activiteit. Zoals toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij de wijziging van artikel 5.26, gaat het daarbij om gevallen waarvoor de beoordelingsregels er alleen toe zullen strekken dat de beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, bedoeld in artikel 16.43, tweede lid, van de Omgevingswet, plaatsvindt. Uitsluitend om die reden zal het Rijk deze gevallen als vergunningplichtig aanwijzen. Daarmee is niet te verenigen dat ook in de omgevingsverordening regels kunnen worden gesteld over het verlenen of weigeren van de omgevingsvergunning voor die gevallen.

Oorspronkelijke wettekst

1. In het omgevingsplan kunnen regels worden gesteld die ertoe strekken dat de omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit in ieder geval wordt verleend voor zover aan die regels is voldaan.

2. In de omgevingsverordening kunnen regels worden gesteld over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit die betrekking heeft op regels in het omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, of voor een milieubelastende activiteit.

3. Bij het stellen van de regels, bedoeld in het tweede lid, worden de grenzen van artikel 2.3, tweede lid, in acht genomen. Artikel 2.32, eerste, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op die regels, waarbij een verzoek als bedoeld in artikel 2.32, eerste lid, ook door een van Onze Ministers kan worden gedaan.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 497)

Eerste lid

Om in het omgevingsplan zelf ook een sturingsmogelijkheid te behouden voor het kunnen verlenen van de omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit biedt artikel 5.18 de mogelijkheid om in het omgevingsplan regels te stellen die ertoe strekken dat de omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit in ieder geval wordt verleend voor zover aan die regels is voldaan. Voor de achtergrond en werking van deze sturingsmogelijkheid wordt verwezen naar wat hierover is opgemerkt onder «de afwijkactiviteit» in paragraaf 4.5.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting.

Tweede en derde lid

Provincies kunnen, met toepassing van artikel 2.3, ook regels stellen over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit of voor een milieubelastende activiteit. De regels met betrekking tot de afwijkactiviteit hebben een ander karakter dan die van het gemeentebestuur op grond van het eerste lid. Het gaat er hierbij om, net als bij het Rijk (zie de toelichting op artikel 5.20), te voorkomen dat de realisatie van de doelstellingen waarvoor instructieregels zijn gesteld wordt doorkruist door vergunningverlening. Net als bij de rijksbeoordelingsregels is ook voor de in het tweede lid bedoelde beoordelingsregels van de provincie de systematiek van ontheffingen in artikel 2.32 van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond van het eerste lid van dat artikel kunnen alleen bestuursorganen van gemeenten en waterschappen ontheffing vragen van instructieregels van de provincie; instructieregels van de provincie binden het Rijk niet. Beoordelingsregels van de provincie binden het Rijk echter wel en dus moet een Minister in omstandigheden ook een ontheffing kunnen vragen aan gedeputeerde staten. Daarom is voor de toepassing van dit artikel bepaald dat een verzoek als bedoeld in artikel 2.32, eerste lid, ook door een Minister kan worden gedaan.